‘Het ontketenen van een oorlog is de beste manier om jezelf te ontvluchten.’ Met koeienletters verschijnt dit citaat als het Rotterdams Philharmonisch Orkest de ouverture van Alexander Borodins opera Prins Igor inzet. Daarmee is de toon meteen gezet voor deze productie van de befaamde regisseur Dmitri Tcherniakov. Zijn Igor speelt zich deels af op het slagveld en deels in het hoofd. Op inventieve wijze balanceert Tcherniakov tussen droom en nachtmerrie of illusie en werkelijkheid.

In 2014 ging deze bijzondere productie in première bij de Metropolitan Opera in New York. Nu is hij te zien en te horen bij De Nationale Opera in Amsterdam. Tcherniakov regisseerde al eerder in Amsterdam op opvallende wijze een Russische opera: Rimski-Korsakovs Kitesj. Net als toen kiest hij nu voor een filmische aanpak waarin veel ruimte is voor suggestie. Zo speelt de eerste akte zich niet af op een bloedig slagveld, maar in een tuin vol klaprozen. Een beeld met een grote esthetische, maar ook symbolische lading. De rememberance poppy (klaproos) is immers uitgegroeid tot het symbool voor alle gevallen strijders in alle oorlogen. In dat veld vol klaprozen staat Igor er verloren bij, terwijl een handvol dansers een bloedstollend mooie, moderne choreografie (Itzik Galili) brengt op de bekende muziek van de Polowetser dansen. Daar, tussen de klaprozen, dansen zij hun eigen verhaal. Een verhaal van aantrekken en afstoten, van macht en onmacht, van liefde en haat.

Het is echter een grote koortsdroom, een illusie die zich afspeelt in het hoofd van Igor die op het slagveld verwond is geraakt. Die conclusie is onvermijdelijk dankzij de zwart-witfilmbeelden waarmee Tcherniakov de gehele enscenering structuur geeft. Het zijn close-up-portretten in de stijl van Eisenstein en Tarkovski waarmee de regisseur de handelingen op het podium verplaatst naar de psyche van Igor en zijn strijders.

Het is een intrigerende enscenering: even traditioneel als modern, waarbij de focus steeds weer op de radeloosheid en redeloosheid van de individuele personages wordt gelegd. Niet het leven, maar het overleven staat centraal. Ondanks de vele massascènes weet Tcherniakov die intimiteit te behouden. Deze voorstelling heeft alles wat een goede enscenering nodig heeft, zelfs het broodnodige spektakel ontbreekt niet. Als de vijandelijke legers het dorpje van Prins Igor bestoken, stort het decor als een bomaanslag met donderend geweld in elkaar.

Toch zijn er ook wat kanttekeningen te plaatsen. Op de Amsterdamse première kwam de eerste akte maar langzaam op gang en verliep wat spanningsloos, het Rotterdams Philharmonisch Orkest wilde onder de jonge dirigent Stanislav Kochanovsky geen echte eenheid worden. Te vaak liep het uit de pas met koor en solisten en was er sprake van een interne disbalans. Geen van de solisten leverde meer dan een redelijke verdienste. Op elke stem viel wel iets aan te merken. Die van Oksana Dyka (Jaroslavna) was te schel en te dun, die van Ildar Abdrazakov (Igor) haalde het einde van de zaal nauwelijks.

De echte held van deze heldenopera was dan ook het koor. Wat een formidabele prestatie leverden de zangers weer, zowel muzikaal als acterend! Dit koor is de parel van het Amsterdamse operahuis en wist in Prins Igor in de vele koorpassages elke keer weer te ontroeren met een smetteloos mooie, organische klank. Geheel terecht werd het recent door het tijdschrift Opernwelt tot Beste Operakoor van het jaar 2016 verkozen. Des te kwalijker is het dat Tcherniakov het koor te vaak op belangrijke momenten achter de bühne liet zingen. Een onbegrijpelijke en verwijtbare keuze.

Foto: BAUS