Vanavond is de Nederlandse première van Prima Facie, de bekroonde toneeltekst uit 2019 van voormalig jurist en theaterauteur Suzie Miller. Deze solovoorstelling over seksueel misbruik ging in première in Sydney en was later onder meer op West End en Broadway te zien. (meer…)
Prima facie is een belangrijk stuk, over een belangrijk thema, dat door een breed publiek gezien moet worden. Het is echter ook bijzonder conventioneel, schematisch en voorspelbaar, iets waar regisseur Eline Arbo in haar een-op-een-enscenering niets aan verandert.
De kennis die je met je meeneemt als je naar een theatervoorstelling gaat kijken kan behoorlijk van invloed zijn op je ervaring als toeschouwer. Dat kan om voorkennis over het plot gaan, over kennis over het thema dat in de voorstelling wordt aangesneden, of over kennis over het theater zelf, de codes die worden gehanteerd, de manier waarop een plot wordt opgebouwd. (Voor)kennis kan de waardering voor een theaterstuk verdiepen, maar het kan het ook vlak en voor-de-hand-liggend doen lijken.
Een open deur wellicht – maar zelden kwam de vraag over voorkennis zo sterk naar voren als bij het bekijken van Prima facie, de Nederlandse enscenering van de gelijknamige Australische theaterhit, die in de Britse uitvoering met Jodie Comer een wereldwijd fenomeen werd.
In de voorstelling ontmoeten we Tess Ensler, een briljante strafrechtadvocaat die regelmatig mannen verdedigt die van zedendelicten worden beschuldigd. Tegenover het publiek getuigt ze van haar absolute vertrouwen in de wereld van het recht, en van haar plezier in het zorgvuldig uit elkaar pulken van het verhaal van het ‘vermeende slachtoffer’. Als Ensler zelf echter met seksueel geweld wordt geconfronteerd, bevindt ze zich plotseling aan de andere kant van het verhaal, en ervaart ze hoe het juridische systeem waar ze deel van uitmaakt op alle fronten tekortschiet als het op aanranding en verkrachting aankomt.
Het probleem met Prima facie is dat de bovenstaande korte beschrijving, die iedereen die het stuk gaat kijken al kent, je al meteen alles over de voorstelling vertelt. Omdat je al weet wat er gaat gebeuren biedt de eerste helft van het stuk, waarin Ensler vertelt over haar leven als strafadvocaat en ons een snelle blik op haar working-class-achtergrond biedt, weinig verrassingen, en voelt het vooral alsof je op het scharniermoment zit te wachten.
Toneelauteur Suzie Miller schreef haar tekst rechttoe-rechtaan, met een veelal chronologische aanpak, en eendimensionale nevenpersonages die slechts ten dienste staan van de hoofdpersoon. En omdat dat scharniermoment zo duidelijk in de lucht hangt, voelt alles wat Ensler vóór die ommekeer in het stuk zegt, met name haar lofzang op het rechtssysteem en het goedpraten van haar eigen rol in het vrijpleiten van de mannen die ze verdedigt, als een pleidooi dat alleen bestaat om later keihard om te draaien.
Maar, denk je, wat als ik van tevoren niets over dit stuk had geweten? Was het dan interessanter geweest, en had het dan minder schematisch gevoeld? Het misdrijf waar Ensler het slachtoffer van wordt komt in het stuk bijna vanuit het niets – Miller zet bijzonder sterk de horror neer van hoe een situatie waarin een vrouw zich veilig acht plotseling tot een nachtmerrie kan worden. Ook de nasleep – de zelftwijfel, de totale vernietiging van het gevoel van veiligheid, de schade aan intimiteitsbeleving, en de langzame lijdensweg richting het proces – wordt scherp verbeeld.
Tegelijkertijd komt daar een ander soort (voor)kennis om de hoek kijken. Voor iedereen die zich de laatste jaren in #metoo heeft verdiept, zijn de inzichten die Ensler opdoet nogal voor de hand liggend. Toen Miller haar stuk in 2019 schreef was het falen van onze rechtssystemen op het gebied van zedenmisdrijven nog geen algemene kennis, maar eind 2023 is het een veelbesproken feit – zelfs zozeer dat de Tweede Kamer eerder dit jaar een nieuwe Wet Seksuele Misdrijven ratificeerde. De aanklacht van Miller – vrij letterlijk samengevat in een nogal kunstmatige monoloog aan het einde van het stuk – is daarmee zeker niet overbodig geworden, maar een schok van nieuw inzicht levert het niet meer op.
Het is de lezer misschien opgevallen dat het nog met geen woord is gegaan over de specifieke enscenering die Eline Arbo van het stuk maakte – en dat komt omdat de regisseur (en vertaler en dramaturg Anna Sijbrands) extreem dicht bij het origineel is gebleven. Het is verreweg de meest conventionele voorstelling die Arbo ooit heeft gemaakt – een stuk dat met beide benen in de Angelsaksische theatertraditie staat en op geen enkele manier iets van Arbo’s gebruikelijke creativiteit laat zien.
Maria Kraakman speelt de hoofdrol goed en secuur, en weet de omslag van zelfverzekerdheid naar kwetsbaarheid goed te maken, maar blijft in de regie van Arbo binnen de kaders van het psychologische realisme kleuren, waardoor ze de voorspelbaarheid van het stuk niet weet te remediëren.
De andere artistieke medewerkers laten ook weinig originaliteit zien. Scenograaf Renée Faveere wijkt nauwelijks af van het ontwerp van de Britse versie: in plaats van kasten met mappen heeft ze wanden met opgehangen documenten gemaakt, maar het idee is hetzelfde: een representatie van het rechtssysteem dat Ensler omringt. Het verrijdbare meubilair is ook eender, behalve dat Faveere er nog wat geestige multifunctionaliteit aan toevoegt (een uitschuifbaar toilet, een bureau met een verborgen prullenbak). Vooral trapt Faveere in de valkuil van een groot scenografencliché: een totale destructie van het decor om het eind van het stuk emotioneel kracht bij te zetten, in dit geval een veel te letterlijke verbeelding van de definitieve ontmanteling van Enslers vertrouwen in de wet.
Ook componist en geluidsontwerper Thijs van Vuure laat zich van zijn zwakste kant zien. Hij maakte een ongeïnspireerde, filmische soundtrack die op doorzichtige wijze de spanning van het stuk kracht bij moet zetten. Het dieptepunt is de manier waarop het neervallen van de hamer van de rechter tot terugkerende scènewisseling is gemaakt, en later tot dreigende percussie als Ensler in de rechtszaal wordt ondervraagd. Zo illustreert het artistieke team op voor de hand liggende wijze steeds opnieuw de op zich al vrij heldere basispremisse van het stuk: dat Ensler door het rechtssysteem zelf in de steek wordt gelaten.
De enige mogelijke conclusie is dat deze Prima facie voor een ander publiek gemaakt is dan deze recensent. Op het vakmanschap is weinig aan te merken: het is een respectabele bewerking van een belangrijk stuk, dat een belangrijk thema aansnijdt en zich achterover buigt om dat voor zelfs de minst feministisch onderlegde theaterbezoeker kraakhelder te maken. De braafheid van de hele onderneming zorgt er echter voor dat mensen die zich al wat meer in de thematiek verdiept hebben van nieuwe inzichten verstoken blijven.
Foto: Fabian Calis
Lees in ons dossier DeClaus theatertekstkritiek meer over de tekst Prima facie van Suzie Miller.
Het ITA effect
@Isabelle
Wat bedoel je daarmee als ik vragen mag?
Marijn, ik weet niet hoor. Hier een luid tegengeluid: Ik wist niks over dit stuk van tevoren, en vond het ronduit briljant. Ik heb een geweldige avond gehad en van begin tot eind op het puntje van mijn stoel gezeten. Erg goed geschreven en geënsceneerd. En Maria Kraakman was geweldig, echt vakwerk. Wat betreft voorkennis… tja we weten toch ook allemaal wat er in Hamlet gebeurt? Dan kun je toch alsnog versteld staan van hoe een actrice een rol vertolkt? Het is dan ook erg jammer dat deze recensie het plot nu meteen verklapt: het is iets wat helaas vaker gebeurt in recensies op deze site. Als iemand nog geen voorkennis had die wilde gaan, is dat nu sowieso al verpest. Ik hoop eerlijk gezegd dat iedereen die nog wil gaan dit niet leest, en zich laat overspoelen door het verhaal en spel. Het is het meer dan waard!
He deze recensie verrast me. Ik heb dinsdag de eerste try out gezien en vond het ontzettend goed. Ik had 5 sterren verwacht voor Maria Kraakman. De zaal was heel geconcentreerd en laaiend enthousiast na afloop. Ik ook. Ik wist niet veel over het stuk voordat ik ging maar ITA stukken zijn meestal de moeite waard. En dat geldt zeker voor dit stuk. Dus ik heb iets heel anders gezien blijkbaar.
@Jip: Over ‘het plot verklappen’: ik heb niets meer gezegd dan wat er al in de publiciteitstekst van de voorstelling staat? Verder raad ik jou en iedereen sowieso af om mijn recensies te lezen als je bang bent voor spoilers: genuanceerde kunstkritiek vereist nu eenmaal enige uitleg over wat er in een voorstelling zoal gebeurt. Verder staat het je uiteraard helemaal vrij om er een andere mening over de voorstelling op na te houden, daar heb ik in deze recensie zelfs expliciet ruimte voor gemaakt (‘De enige mogelijke conclusie is dat deze Prima Facie voor een ander publiek gemaakt is dan deze recensent. Op het vakmanschap is weinig aan te merken: het is een respectabele bewerking van een belangrijk stuk, dat een belangrijk thema aansnijdt en zich achterover buigt om dat voor zelfs de minst feministisch onderlegde theaterbezoeker kraakhelder te maken.’). En het is juist interessant dat je jouw ervaring naast de mijne legt: het bevestigt mijn vermoeden dat Prima Facie beter ‘werkt’ als je er van tevoren niets vanaf weet. Je vergelijking met Hamlet vind ik dan weer bevreemdend: dat bewijst alleen maar dat Hamlet een beter stuk is dan Prima Facie, en dat Shakespeare’s stukken nog overeind blijven als je het plotverloop al kent, en Prima Facie dus (naar mijn mening) niet. Dat zit hem in het verschil tussen Shakespeare’s poëzie en Miller’s nogal vlakke, functionele teksten, maar ook in het feit dat geen enkele Nederlandse regisseur tegenwoordig Hamlet nog een-op-een zou gaan ensceneren, juist omdat het basisverhaal al zo overbekend is dat je er als regisseur wel je eigen draai aan *moet* geven.
Ik verbaas me wel over deze negatieve recensie. Ja, je kon wel raden wat het verhaallijn was, maar dat maakt niets uit. Ik vond Maria Kraakman fantastisch spelen. Ze leefde zich heel goed in de rol en ik vond het heel gedurfd hoe ze letterlijk naakt speelde. Heel confronterend en kwetsbaar. Het kan me werkelijk niets schelen of deze uitvoering dicht of ver van het origineel was. Wat maakt dat uit? Die heb ik toch niet gezien!! Het was een heel mooi decor. Het geheel was mooi en indrukwekkend. En in mijn ogen NOG STEEDS heel actueel. #Metoo heeft veel dingen in gang gezet, maar ik geloof niet dat dat al heeft geholpen aan de positie van vrouwen die verkracht zijn. Kijk om je heen, kijk naar de statistieken. Heel weinig verkrachtingen worden gemeld bij de politie (vrouwen durven het niet) en daaruit komen er heel weinig veroordelingen. Het stuk laat zo goed zien hoe vrouwen dit ervaren. Van begin tot ‘eind’ (want ik geloof niet dat zo een ervaring ooit ‘eindigt’). Ga het zien!
Heel veel mensen die het zelf heel goed vonden. Prima maar het is de taak van de recensent om verder te kijken en ook naar de artistieke kwaliteit en zeggingskracht van de voorstelling te kijken in een breder kader. Die twee mogen best naast elkaar bestaan, toch? Ik vond het zelf vakkundig gedaan, goed over nagedacht maar wat steriel en wat op hangend aan de vorm. In die zin typisch ITA. Waar niets mis mee is.
@hans zeker weten wat @isabelle bedoelt weet ik natuurlijk niet, maar vermoedelijk gaat het in de basis om het psychologisch realisme.
Nog springlevend in film en in Angelsaksische landen ook in het theater, maar het geldt zeker in continentaal Europa als ouderwets en iets van vroeger. Al wordt er ook in Europa nog genoeg van gemaakt, zeker inclusief commerciële producties.
ITA onder Van Hove had dat echter wel als uitgangspunt en gaf er met gebruik van video een eigentijdse draai aan. Daarom resoneert zijn werk anders dan het meeste Europese werk ook in de UK en USA.
Nu Arbo bij ITA zit blijken sommigen van zijn “ism’s” terug te komen in haar werk, zie ook Penthesilea bijv. Terwijl dat in haar eerdere werk (e.g. Weg met Eddy) dat niet het geval was. Ziedaar het/een mogelijk ITA-effect verklaard.
Ik denk dat er – net zoals bijvoorbeeld de voorstelling ‘Cock’ van Oostpool – bij zulke stukken ook weinig bewegingsruimte is om er totaal wat anders van te maken. Lees het artikel in De Volkskrant maar eens over hoe vast je aan het script zit door de buitenlandse schrijver.
Die hebben een hele grote vinger in de pap. Anders dan hoe (soms respectloos, maar soms voor het product beter) met de teksten van Nederlandse toneelschrijvers om wordt gegaan.
@Martijn: Ah dank, interessant, ik wist inderdaad niet dat dat zo stringent was! Wel lijkt het uit het artikel dat vooral de tekst intact moet blijven – ik weet niet of er ook afspraken over de enscenering worden gemaakt? Maar misschien is het in dit soort gevallen een soort ongeschreven regel dat er in de vertaling naar het podium niet te veel van de oorspronkelijke bedoeling van de auteur mag worden afgeweken?
@Rogier, dankjewel voor de uitleg. Is zeker iets voor te zeggen denk ik.
Het is inderdaad wel opvallend dat de tekst van West End successen nooit enorm worden verbouwd. Volgens mij mag het heus wel, maar het zijn natuurlijk ook well made plays, dus ze worden vaak gekozen omdat de tekst de meeste impact heeft, precies zoals die er staat (Girls & Boys, Cock). Daaraan gaan sleutelen zou de boel minder well made maken en dat is jammer. Prima Facie heb ik niet gezien, wel viel me bij Cock en Girls & Boys op dat de sporadische regie/signatuur van de regisseurs de tekst eigenlijk platter maakte.
Bij wijze van aanvullende informatie:
In een standaardcontract van rechtenbureau ALMO (ik weet niet of dat voor de hier genoemde voorstellingen ook is gebruikt, maar heel veel NL’se voorstellingen lopen langs dit bureau) staat met betrekking tot bewerken iets in clausule 4 (De Vertaling) en 6 (Moreel recht van de auteur)
4. […] Deze vertaling moet de originele tekst getrouw volgen en het verhaal en de personages dienen gehandhaafd te worden zoals door de auteur bepaald. Bijgevolg zijn geen weglatingen, toevoegingen of wijzigingen in titel en/of tekst toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. […]
6. Het werk dient met levende acteurs opgevoerd te worden in dezelfde geest als door de auteur voorzien. Alle personages moeten worden gespeeld door acteurs van hetzelfde geslacht als door de auteur vooropgesteld. Alle wijzigingen in deze zin dienen vooraf schriftelijk aangevraagd te worden.
Tamelijk conservatief dus, maar na schriftelijk overleg mag je hiervan (soms) afwijken. Specifieke ensceneringseisen ben ik in onze contracten niet zo snel tegengekomen, maar ik weet dat dit bij grote commerciële producties (zoals War Horse) anders is.
Ik heb Prima Facie in New York gezien met de fenomenale Jodie Comer. 1 Dec ging ik vol verwachting naar de Schuur in Haarlem met Maria Kraakman,.mij viel het tegen ik miste de emotie, bevlogenheid en enthousiasme van de actrice, het was in mijn optiek wat zouteloos. Niettemin blijft het wel een knappe acteerprestatie.
@Remco: Zeer bedankt voor de extra info, superinteressant! Dat zelfs, á la Beckett, het geslacht van de acteurs is vastgelegd had ik bij voorbeeld niet verwacht.
Ik ben het volledig met Marijn Lems eens: het verhaal verliep behoorlijk voorspelbaar en decor, enscenering, regie en geluidsontwerp waren allemaal ook weinig verrassend. Maar ik wil toch wel een kleine kanttekening bij plaatsen. Of nee, een ontzettend grote kanttekening en die heet Maria Kraakman. Ik was afgelopen vrijdagavond bij de voorstelling in Haarlem en wat deze actrice daar op de planken zette, deed alles wat er inhoudelijk, speltechnisch of dramaturgisch op deze voorstelling is aan te merken, volledig verdampen.
Het blijft altijd een wonder als het spel van een acteur uitstijgt boven het materiaal waarmee hij/zij/hen moet werken. Ook in dit geval is het moeilijk om de vinger te leggen op wat er in die ruim anderhalf uur nu precies gebeurde. Er werd geen spannend verhaal met een verrassende wending verteld, geen fascinerend personage met psychologische diepgang neergezet, er waren geen verbluffende changementen en het decor was, nou ja, gewoon behoorlijk saai. Feitelijk werd ons eigenlijk ook niets nieuws over het thema bijgebracht want iedereen kent ondertussen de schokkende cijfers over het aantal vrouwen dat te maken heeft gehad met seksueel geweld. En iedereen weet ondertussen ook wel dat aangifte doen een martelgang is omdat het recht (ook met de nieuwe Wet Seksuele Misdrijven!) uitgaat van een objectieve werkelijkheid en nauwelijks ruimte biedt aan moeilijk bewijsbare ervaringen.
Maar het bezwaar van Marijn dat de voorstelling voor mensen die bekend zijn met het thema geen nieuwe inzichten biedt, vind ik toch nogal aanmatigend. Het lijkt mij dat alle vrouwen in het publiek vrijdagavond volledig op de hoogte zijn van de vreselijke dingen die er bij seksueel geweld spelen, en ik denk niet dat zij naar de schouwburg zijn gekomen om daarover verrassende nieuwe inzichten op te doen. Ik betwijfel ook of zij deze voorstelling op inhoudelijke, speltechnische of dramaturgische gronden zullen beoordelen – niet omdat ze dat niet zouden kunnen, maar omdat zij de voorstelling op een hele andere manier hebben beleefd. Ik trouwens ook.
En dat heeft alles te maken met de manier waarop Maria Kraakman in haar eentje alle criteria waarmee ik voorstellingen doorgaans beoordeel, naar de achtergrond doet verdwijnen. Dit doet zij ook niet meteen, maar pas bij het dramatische omslagpunt dat wij inderdaad al lange tijd hebben zien aankomen. Hierin trekt Kraakman ons eerst mee in een zwoele verleidingsscène waarin zij geleidelijk de wat vlakke, bijna karikaturale vertelstem steeds intiemer maakt en zo ook steeds meer van zichzelf laat zien. Dat laatste gebeurt zelfs letterlijk, maar dan zweeft de intimiteit al zo zachtjes door de zaal dat het absoluut geen gênant theatraal effect meer is (wat we vaak wel eens anders meemaken). Uiteindelijk zinkt zij langzaam weg in een half delirische toestand en dan volgt uiteindelijk en toch nog onverwacht, een akelig realistische verkrachtingsscène – in haar eentje…
In deze vijftien minuten overstijgt de acteur haar rol en is zij niet langer een personage in een wellicht wat voorspelbaar Angelsaksisch drama, maar wordt zij álle vrouwen die op een of andere manier te maken hebben gehad met seksueel geweld. In deze twee of drie, diep ingeleefde scènes tilt Kraakman de hele voorstelling naar een andere niveau en je voelt hoe zij al die tijd emotioneel naar deze omslag heeft toegewerkt. Dan wordt ook duidelijk dat het hele verhaaltje eromheen met zo’n eendimensionale carrièrevrouw uit een ander milieu en het wat voorspelbare gedoe met de rechtszaak er allemaal niet toe doen – het is louter context voor de emotionele waarheid die Kraakman hier toont. Het warmlopen voor aanvang van de voorstelling is letterlijk warmlopen voor de lange aanloop naar de geweldige mentale sprong die zij hier maakt.
Ik begrijp wel waarom Marijn het als theatercriticus moeilijk vindt om een oordeel uit te spreken over de voorstelling. Net als het recht nog altijd uitgaat van harde, aantoonbare feiten en moeite heeft met de soms minder rechtlijnige, emotionele waarheid zoals die door vrouwen wordt beleefd, zo heeft de theaterkritiek nog geen goede manier gevonden waarop emotioneel beladen voorstellingen van en door vrouwen kunnen worden beschouwd. En dat is precies het punt dat ik hier wil maken: om de werkelijke kwaliteit van een voorstelling zoals Prima Facie te kunnen zien, zal de criticus zijn dramaturgische bril moeten afzetten en oog moeten krijgen voor de emotionele kwaliteit die hierin tot uiting komt. En dat is lastig want kale emoties op het toneel – dat ligt niet lekker.
Zodra vrouwen werkelijk emoties tonen op het toneel wordt dat vaak afgedaan als onprofessioneel en klinken er al snel woorden als overdreven, overspannen, gênant of, jawel hoor: hysterisch. Kunnen ze die emoties niet in een wat aangenamer vorm gieten? Wat minder direct? Wat minder naakt maar gewoon decent aangekleed, bij voorkeur in een prettige moderne speelstijl en netjes opgemaakt met een paar originele vondsten? Want dat is hoe vrouwenrollen doorgaans nog altijd worden ingevuld: keurig passend in een dramaturgisch verantwoorde traditie waarin rollen louter worden gespeeld, en emoties niet vrijuit getoond.
Gelukkig zien we steeds vaker hoe vrouwen zelf het heft in handen nemen en op volslagen oorspronkelijke wijze uiting geven aan de dingen die hen persoonlijk bezig houden. En ja, deze persoonlijke zaken worden dikwijls ook op emotionele wijze vertolkt. Maar het is precies het onverschrokken tonen van de persoonlijke emotie waardoor deze optredens het particuliere overstijgen en er een gedeelde ervaring met het publiek wordt gecreëerd. Deze jonge vrouwen maken hun voorstellingen niet om een onderhoudend verhaal te vertellen of een nieuw inzicht over een interessant thema te tonen, maar om hun persoonlijke stem luid te laten klinken. Hun optredens neigen zodoende naar rituele performances en in die zin zijn het ook bij uitstek voorstellingen waarin de magie van het theater wordt beleefd.
Denk in dit verband aan de wijze waarop vrouwenonderdrukking en seksuele misdrijven nog vrij recent in de schouwburg op het toneel zijn gebracht en hoe nieuwe makers als Marie-Mae van Zuilen, Vladlena Sandu en Carolina Bianchi dat hebben gedaan. Het is allemaal theater, maar de ene vorm is wat mij betreft toch net wat interessanter en vooral urgenter dan de andere.
Deze voorstelling van Eline Arbo met Maria Kraakman valt wat mij betreft volledig onder dit nieuwe genre. Ik hoop dat Marijn een volgende keer niet meteen de handdoek in de ring gooit maar toch probeert te begrijpen waarom deze voorstellingen met een duidelijke vrouwelijke signatuur zo verschrikkelijk goed zijn.
In reactie op Jip van den Dool’s verwijt aan Marijn Lems dat hij de plot verklapt en zijn reactie dat hij niets anders doet dan de publieksinformatie van ITA citeren.
Zit ik er naast met de constatering dat filmrecensenten toch veel strenger zijn met spoilers? De tegenwerping dat in theater en opera het verhaal toch bekend is gaat niet op. Neem de recente opera Innocence. Ook daar werd in de recensies het einde verklapt.
Misschien een interessante stelling:
Moeten voorstellingen gerecenseerd worden door peers?
Dus in dit geval: had de voorstelling moeten worden gerecenseerd door iemand die zich als vrouw identificeert?
@Martijn: dan ook voorstellingen van kleur door makers van kleur
Geen slecht idee Martijn, je ziet vaak dat recensenten als Patrick van Hanenberg en Kester Freriks de plank een beetje mis slaan bij jonge nieuwe makers. Omgekeerd dat de jonge generatie recensenten weer te kritisch kunnen zijn naar werk van oudere makers die in hun ogen niet geëmancipeerd te werk gaan om maar een voorbeeld te noemen.
Aanvullend op mijn stelling/vraag/voorstel: ik trek de kwaliteit van de recensent van dienst absoluut niet in twijfel. De reactie van de recensent van de Parool was – door iemand die zich volgens mij als vrouw identificeert – vergelijkbaar qua inhoud.
Wel is het interessant om de vraag te stellen omdat we meer en meer representatie willen hebben in het theater en is het dan niet goed dat we de representatie ook niet terugzien in de recensies die er over geschreven worden?
@Gerard Soetelief:
Zeer bedankt voor je uitgebreide beschouwing. Ik heb er wel een paar bedenkingen bij.
Zo lijkt je constatering dat ‘vrouwelijke emotie’ in het Nederlandse theater niet wordt gewaardeerd, of dat ‘de kunstkritiek’ niet zou kunnen omgaan met ‘emotioneel beladen voorstellingen van en door vrouwen’ volledig uit de lucht gegrepen. Als je gaat natellen hoe vaak er in recensies affectieve oordelen worden gegeven (‘ontroerend’, ‘aangrijpend’, ‘ontwapenend’, ‘kwetsbaar’) zul je zien dat ongeveer het tegenovergestelde het geval is: de gemiddelde recensent smult van grote emoties. Het is hier niet Duitsland, waar de kunstkritiek over het algemeen veel analytischer is: hier krijgt een voorstelling die emoties oproept over het algemeen de beste kritieken.
Als ik naar mezelf kijk, is er toch ook geen sprake van een allergie voor ‘kale emoties’. Veel van de voorstellingen die ik zelf het allerbeste vond de afgelopen jaren stonden er bol van (Penthesilea van Arbo zelf, The Story Of Travis van Romana Vrede: niet bepaald bang van grote vrouwelijke emotie).
Vervolgens verwijt je mij dat ik die emotionele kwaliteit in Prima Facie niet weet op te pikken, en vergelijk je de rol van Kraakman met het (mijns inziens) superieure werk van Van Zuilen en Bianchi (het werk van Vladlenu Sandu heb ik niet gezien, maar ik zou er zelf nog het werk van Ika Schwander aan toe willen voegen: https://www.theaterkrant.nl/recensie/e-vero-e-vero-e-vero/ika-schwander-via-zuid/). Dát zijn inderdaad voorstellingen waarin er van nieuwe, ritueel aandoende vormen sprake zijn – we verschillen slechts van mening over of wat Kraakman doet daarbij aansluit. Dus je kan mij (of de Nederlandse kunstkritiek in algemene zin, die Bianchi toch collectief de hemel in prees) moeilijk een blindheid voor een onbekende nieuwe vorm verwijten – ik zou eerder zeggen dat jij Kraakmans uitstekende, maar conventionele rolinsteek ten onrechte in die traditie plaatst.
Want dat is toch ook vreemd? We kunnen het er toch wel over eens zijn dat Kraakman binnen de traditie van het psychologisch realisme van het repertoiretheater speelt, en Van Zuilen, Bianchi en Schwander in de traditie van de performancekunst opereren? Dat Kraakman dus wel degelijk een door iemand anders bedacht en geschreven personage speelt, en de andere drie veel associatiever te werk gaan?
Verre van ‘de handdoek in de ring te gooien’ breek ik juist een lans voor die écht vernieuwende insteek door Prima Facie als achterhaald te betitelen.
@Martijn, @Sandra, @Jeff:
Hoewel het zeker waar is dat de Nederlandse kunstkritiek veel te homogeen is, zit het probleem niet in de man-vrouwverhoudingen: ik denk zelfs dat er net wat meer vrouwelijke recensenten dan mannelijke actief zijn (zeker bij Theaterkrant is dat zo). Het probleem zit hem daarentegen in (sociaal-)culturele achtergrond en opleidingsniveau. Maar ook op die vlakken lijkt het me niet de oplossing om, bij voorbeeld, voorstellingen van Zwarte makers alleen maar door Zwarte recensenten te laten bespreken: de kunstkritiek is immers gebaat bij een diverse waaier aan perspectieven. Daarom zetten we bij Theaterkrant liever in op initiatieven om meer mensen met verschillende culturele achtergronden in ons team op te nemen.
Dat de insteek om op basis van één identiteitsaspect te laten recenseren een doodlopende weg is, laat de reactie op Prima Facie juist mooi zien. Als we naar Theaterkrant, Parool, Volkskrant en NRC kijken, is het perfect verdeeld: een man en een vrouw waren overwegend kritisch, en een man en een vrouw waren zeer lovend. De differentiatiefactor lijkt hier eerder ‘liefde voor een well-made play’ te zijn: Miroula en ik zijn over het algemeen kritischer op conventionele theatervormen dan Rijghard en Wensink. (Dat klinkt analytischer en rationeler dan het is: het heeft net zozeer met emotie en smaak te maken, waardoor word je als recensent geraakt? Wensink en Rijghard ‘houden’ simpelweg meer van een well-made-play dan Miroula en ik.)
We moeten identiteit altijd intersectioneel blijven benaderen: de ene witte man is de andere niet, de ene Zwarte vrouw is ook de andere niet. Daarom zet ik me in voor het doorbreken van het veel te homogene criticilandschap, maar wijs ik het onder critici opdelen van voorstellingen op basis van (een enkelvoudig aspect van) de identiteit van de maker resoluut af.
@Marijn
Excuses voor deze late post maar ik lees nu pas de bovenstaande reacties op mijn commentaar. Ik heb begrepen dat zelfs de Volkskrant namens de vrouwen (…) een duit in het zakje heeft gedaan. De reacties zijn soms een beetje overtrokken maar dat begrijp ik want ik heb mijn punt wat snel en slordig opgeschreven. Ik was ook een beetje pissig, of laat ik zeggen verbaasd, dat uitgerekend de criticus wiens analyses ik zeer hoog acht en vrijwel altijd deel, het acteren van Maria Kraakman afdeed als enkel goed en secuur en dat dit in de conventionele spelregie van Eline Arbo onvoldoende tegenwicht bood aan de voorspelbaarheid van het stuk. Hij vond het ook teleurstellend het stuk eigenlijk geen nieuw inzicht bood in een thema dat inmiddels wel bekend is.
Nu ken ik Marijn als een uitstekende recensent wiens smaak ik doorgaans ook deel. In andere recensies weet hij precies de bijzondere kwaliteit van de stukken door nieuwe makers uit te lichten. Ik begreep daarom niet goed waarom hij zichzelf dit keer niet gekwalificeerd achtte om deze voorstelling als criticus te beoordelen.
Ik lees namelijk ook kranten en weet ondertussen ook wel het nodige van deze thematiek. Ik bezoek ook meerdere keren per week een voorstelling en heb in een ver verleden ook wel eens boekjes van Artaud, Grotovski en Stanislavski gelezen. Toch kan ik zien dat wat Maria Kraakman in deze voorstelling doet een stuk verder gaat dan ‘goed en secuur’ spel in een verder wat voorspelbaar psychologische realistisch drama.
Dit heeft alles te maken met het voorspelbare omslagpunt. Misschien hebben wij een totaal andere voorstelling gezien, maar bij mij voelde je bij die cruciale verkrachtingsscène iedereen (of in ieder geval alle vrouwen) in het publiek verstijven. Nogmaals: in je eentje een verkrachting spelen gaat veel verder dan op een overtuigende manier slachtoffer spelen. Dit is niet kleuren binnen de kaders van het psychologische realisme want hierbij maakt het wel degelijk verschil hoe diep de acteur wil gaan: hoeveel houvast creëer je in vorm, hoeveel laat je toe van je eigen ervaring of angst, hoe diep grijp je in je verbeelding. En ja, de manier waarop Kraakman dit doet, is fenomenaal.
Voor een verkrachtingsscène zul je altijd (eventueel met hulp van intimiteitscoördinatoren) een theatrale vorm moeten vinden – en die kan je vervolgens beoordelen als ‘schokkend’, ‘smakeloos’, ‘geslaagd’ of ‘overtuigend’. Maar vergelijk de verkrachtingsscènes van een andere regisseur met deze scène van Arbo en Kraakman en je begrijpt meteen dat hier echt wat anders wordt opgevoerd. Het emotioneel naakte acteren van Maria Kraakman is zogezegd niet te vergelijken met de blote billen van Hans Kesting. Niets kwaads over die blote billen, maar wat Kraakman doet gaat naar mijn idee dus een stuk dieper dan een conventionele rol spelen in een traditioneel stuk en daarmee reken ik deze voorstelling van Eline Arbo inderdaad tot het werk van de nieuwe vrouwelijke makers.
Dat Marijn de voorstelling niet als een rituele loutering, maar als een traditioneel stuk heeft ervaren, ligt misschien aan de avond waarop hij de voorstelling zag. Laten we het erop houden dat deze voorstelling van Eline Arbo en Maria Krakman een grensgeval is: geen traditioneel psychologisch realistisch repertoiretoneel, maar ook geen modern ritueel performance-theater.
En dat voorstellingen alleen door peers beoordeeld kunnen worden, is natuurlijk volslagen onzin – deze discussie bewijst immers het tegendeel.
@Gerard: Dat vind ik zeker een steekhoudende analyse, bedankt voor de heldere uitleg van je visie hierop.
Het enige waarop ik je nog moet tegenspreken is de bewering dat ik zou hebben gezegd dat ik mezelf niet ‘gekwalificeerd achtte om deze voorstelling als criticus te beoordelen’? Hoe kom je daarbij? Dat ik het gevoel kreeg dat de voorstelling niet voor mij gemaakt was betekent nog niet dat ik mezelf niet tot een afgewogen en onderbouwde analyse vanuit mijn eigen perspectief in staat acht.
Dus dat misverstand wilde ik alleen nog even uit de wereld helpen, verder erg blij met de gedachtenwisseling!