De 30e editie van het ITS Festival kent een nomadische vorm, maar liefst veertig voorstellingen zijn te zien in theaters door heel Nederland. Moos van Broek licht er de komende weken enkele uit. (meer…)
Jordy Vogelzang staat alleen op een vloer van houten panelen en tovert de zaal om tot een ui. Schil na schil fileert hij de persoon Peer Gynt. Elke hoek van de ruimte wordt een laag van die ui, een persoon die Gynt was. Een vlek op de muur lijkt wel ziek ‘als munitie of medicijnen’; een laag plafond is de plek die hem klein hield. Dat is Vogelzang op zijn sterkst. Alleen hij, Peer Gynt en het toneel.
Henrik Ibsens Peer Gynt (1867) draait om een boerenjongen, die vaker wel dan niet liegt en erop los fantaseert. Deze Peer Gynt vertelt zijn levendige verhalen over bokkenrijders op bergketens alsof hij er zelf een was, en ziet in de wolken de vreemdste figuren. Zijn moeder belooft hij om groots te worden, ooit keizer te zijn.
Wanneer hij vervolgens met Ingrid (Shelley Bos)– de verloofde van Mats (Rohan Sukraj)– het bos in gaat, kan hij zich moeilijk nog in het dorp vertonen. En trouwen met zijn verloofde dorpsgenootje wil hij al helemaal niet. Een tweede maal ontvlucht hij een huwelijk met een trollenprinses, maar hij neemt wél hun motto over: ‘Wees jezelf’, oftewel: dop je eigen boontjes eerst.
Dit advies neemt hij ter harte, evenals dat van ‘de grote kromme’ – de Duivel – die hem zegt: ‘Ga eromheen!’ Gynt wordt een echte zakenman en int geld over de ruggen van anderen. Wanneer de knopengieter hem komt halen, blijkt hij alles te zijn geweest: zakenman, geliefde, zoon, prins, gek, ja zelfs keizer, maar nooit echt zichzelf.
In Ibsens variant keert Peer dan terug naar het dorp, naar Solveig, een oude geliefde die al die jaren op hem wachtte en in wier armen hij gelukkig sterft. Lemaire laat haar volledig achterwege in zijn adaptatie. De vrouw die kon bewijzen dat Peer altijd zichzelf is gebleven valt weg en hij sterft alleen, meegenomen door de dood als een man die nooit zichzelf was.
Peer Gynt is bij de jongere generatie misschien niet meer zo bekend, maar de eerste suite die Edvard Grieg voor het stuk componeerde echter nog wel: de fluittonen en de strijkers zijn nog altijd onder volop morningvideo’s van YouTubers en influencers te horen.
Bij Altstadt weerklinken deze noten echter niet. Regisseur en bewerker Philippe Lemaire laat op de hele avond maar één keer wat klanken horen van de originele muziek van Grieg horen. Een gemiste kans, als je het mij vraagt, zeker vanwege de heldere stem waarmee Vogelzang enkele klanken van Solveigs lied ten gehore brengt.
In plaats daarvan heeft Lemaire gekozen voor Amerikaanse songs. Dat pakt lang niet altijd goed uit, met als dieptepunt Elvis Presleys ‘In the Ghetto’ tijdens de sterfscène van moeder Gynt. De tekst noch het gevoel van het lied sluiten aan bij wat een emotioneel moment tussen moeder en zoon had kunnen zijn.
Altstadt speelt het Noorse stuk in hun ‘fonkelnieuwe theaterzaal’. Een ruimte die het midden houdt tussen een oude bioscoop en een verlaten bedrijfsruimte en die het gezelschap heerlijk naar de eigen hand zet. De vloer is opgehoogd met onbewerkte houten platen met diverse valluiken in de vloeren, waar een moeder, een trollenkoning en andere personages uitkruipen.
De blauwe fluwelen gordijnen worden van de rails gerukt door Vogelzang en verschijnen na de pauze als een blauw tapijt opnieuw. Dat levert heerlijke ruis en komische momentjes op, bijvoorbeeld wanneer zijn medespelers deze wegtrekken of wanneer bijna iedereen wel een keertje struikelt; pootje gehaakt door de golven van blauw.
We zien Gynt de grootse bergkammen beklimmen wanneer Vogelzang zich behendig omhoog hijst via uitstekende tegelwanden en langs de afbrokkelende wandrestjes tussen de metalen balken balanceert. Decor hebben ze amper nodig, net als Peer heeft het publiek voldoende fantasie om het voor zich te zien.
Een onverwachte extra in het stuk is de pot vaseline die als een duveltje steeds opnieuw opduikt. De trollenkoning (Délano van den Berg) smeert er zijn behaarde navel mee in en kwakt een flinke klodder op de tepel van Peer, die hij in cirkels uitwrijft. Dit overgangsritueel van mens naar trol gaat niet alleen Peer te ver, maar was in het geheel onnodig. Laat staan het almaar terugkomen van die ellendige pot vaseline. In plaats van de overgang in te zetten op de psychologische zwaarte die het geheel op Peer lijkt te hebben, kiest Lemaire voor een makkelijkere en humoristische inslag.
Van den Berg excelleert ondertussen in zijn rol als knopengieter. Hij zet een verbazingwekkend sterke prestatie neer met zijn blinde personage van de dood. Hij strompelt achter Peer aan in een poging hem om te smelten, onzeker over het precieze waarom, maar vastberaden in zijn doel. Het ingetogene van de rol komt Van den Berg ten goede. Niet langer doet hij pogingen tot het clowneske, maar speelt hij een oprechte vertolking van een twijfelende, invoelende knopengieter.
Geheel in de Hollandse traditie van familievoorstellingen in de kerstperiode, lijkt Lemaire er bewust voor te hebben gekozen om de voorstelling een komische inslag te geven. Enkele keren werkt dit, bijvoorbeeld wanneer Vogelzang na de pauze optreedt als een soort stand-up comedian meets motivational speaker, en vertelt hoe Peer een succesvol zakenman werd – inclusief interactie met de gewillige zaal. Soms ligt de humor er helaas te dik bovenop: het overdreven fysieke spel van Bos en Sukraj, de onderdanige, kruiperige typetjes van Van den Berg en de klodders vaseline maken het tot een kluchtig geheel.
Foto: Maarten Laupman