In een hoek van de gigantische NDSM-loods in Amsterdam werken vier vrouwen aan een steeds hoger bouwwerk van stalen pijpen en houten planken. Het publiek zit er in een halve cirkel omheen en volgt het bewegingsspel. Het duo LIPS&KNOBEL brengt tijdens het Over het IJ Festival met Vrouwen die bouwen opnieuw een beeldvoorstelling die verrast en je blik verruimt. (meer…)
Twee vrouwen – de een wat klein van stuk, de ander rijzig, de een Nederlands-, de ander Spaanstalig – slaan met veel genoegen een uitstalling van goedkoop porselein in duigen. Geruime tijd voordat het zover is, wordt het publiek voorbereid op wat er komen gaat.
Veiligheidsmaatregelen als het aantrekken van witte overalls, voorgevormde plastic hoezen over de schoenen en het achterlaten van tassen worden door het publiek met veel ijver uitgevoerd, terwijl ze, zo blijkt later, eigenlijk niet echt nodig zijn. Hooguit de bril ter bescherming tegen dat ene stukje rondvliegend keramiek lijkt noodzakelijk.
We leven in een tijd van minder geweld dan ooit, gemiddeld dan, maar tegelijkertijd lijkt daar waar het beter gaat de angst voor geweld juist toe te nemen, omgekeerd evenredig. De voorstelling Overkill van Sanne Lips en Liesje Knobel (Lips&Knobel) speculeert op die angst die voor het gevaar uitloopt en soms ook een nieuw gevaar creëert, dat van de overdreven angst, de paniek om niets, de beschuldigende vinger naar anderen en een gebrek aan reflectie en zelf-relativering. Net als juridische afbakeningen, het formele spel met verantwoordelijkheden en de zorg om beeldvorming hebben ze verder weinig nog met de acute praktijk van leven en werk te maken of nemen deze geheel over.
Overkill staat bol van het gedoe om niets. Eindeloos klagen de twee performers, Camila Romero Lema en Femke Arnouts, over zaken van relatief belang. Voor toerist aangezien worden in je eigen stad, niet met blote borsten kunnen zonnen omdat je tepels dan verbranden, witte privileges, tegenvallende mannen, roze speelgoed voor meisjes, een niet functionerende EU – er komt geen einde aan.
Alles wekt woede op, en die moet gekoeld. In Overkill is de porseleinkast een voorgevormde happening geworden, waarbij het publiek – voor een moment van Twitter, TikTok en Facebook verstoken – kan zien hoe de performers gewapend met tools als honkbalknuppel en voorhamer de boel in elkaar slaan.
Een gevolg van de algemene woede om alles is dat ook meer prangende zaken in deze plethora van verontwaardiging en agressie ten onder gaan. Na een ellenlange seance rond het porselein, die overigens mooi geluid oplevert, zetten de makers een indrukwekkend beeld in, wanneer Femke Arnouts een entree maakt vanuit de diepte van de scheepshal op het NDSM-terrein, in een miss-universe dress. Haar miss-speech gaat over rape, terwijl de beeldschone lange jurk, bezaaid met opgenaaide bloemen, haar fijn gevormde borsten bloot laat. Achter haar spreidt zich een veld van slagvelden uit.
We kijken op de resten van vorige voorstellingen, keurig gerangschikte vlakken op een lijn in de diepte. Een geschiedenis van gesimuleerde strijd, van speelvlakken en tonelen. Uiteindelijk mag het publiek ook zelf een kopje gooien, en na een laatste citaat, met verf uit een plastic machinegeweer en een hiphop re-enactment, waarbij letterlijk rood op rood wordt gespoten, hollen de twee performers het toneel af, terug tussen de slagvelden, lachend, zonder applaus te nemen.
Hoewel het beeld en het geluid geraffinneerd in elkaar zitten, is niets kwetsbaar of spannend aan Overkill. Niets is ook origineel of bijzonder knap: de gestapelde kopjes zijn Nederlands recycle design, de performances verwijzen naar avantgarde performance kunst uit de vorige eeuw, de waaghalzerij verwijst naar wat er ooit in kraakpanden en op de straat gebeurde, simuleert al of niet artistiek activisme en verzet van ooit, overigens zonder het te romantiseren, maar doet verder niets.
Wat overblijft binnen de perken van het theatrale evenement – gehouden op een terrein van een voormalig kraakparadijs, nu volledig gegentrificeerd – is een narcistische preoccupatie met zelf en voordehandliggende statements, rood op rood.
Het is ook een spiegelhuis voor dolgedraaid welvaartsdenken, waar politieke gevechten en artistieke uitdagingen verzuipen in een soep van triviale gestes, en een gebrek aan nood en noodzaak slechts tot narcissistische overpijnzingen leiden. Alles wordt gereduceerd tot trivia, personality-problemen en beeldvorming. ‘We hadden eigenlijk een radicaal-feministische performance willen maken’ is een van de openingszinnen van Overkill. Een slome leegte gaapt de toeschouwers aan, ondanks alle opwinding.
Er waren op Over ’t IJ meer voorstellingen te zien waaruit een cynische hulpeloosheid sprak. Wat doet publieke meningsvorming er nog toe, wat is de rol van kunst en theater, als makers en publiek elkaar vinden in dit spiegelhuis? Niet erg opwindend, saai zelfs als het gaat om inspirerende voorstellen of het inslaan van nieuwe wegen, maar wel vreselijk consequent en mooi vormgegeven, deze Overkill.
Foto: Moon Saris
Op deze manier zijn recensies wel heel erg voor de elite van de incrowd van de elite. Met respect, dit is hoogdravende en onbegrijpelijke taal en ik ben echt niet dom. Het voelt meer als stunten met hoe lang, ingewikkeld en academisch je een zin kunt opbouwen dan een daadwerkelijk goed geschreven en begrijpelijke (!) recensie. Daarbij: “haar fijn gevormde borsten”?!?!?! Hou op. Recensies zijn een mening, een toch altijd subjectieve bespiegeling op een kunstwerk, maar dit is zodanig hautain dat deze recensie meer over de recensent lijkt te gaan dan over de daadwerkelijke voorstelling. Hautain.
Ik ben geen recensent, maar als ik dat zou zijn geweest, zou ik een compleet tegenovergestelde recensie hebben geschreven aan die van Fransien van der Putt.
Hoewel het aantrekken van beschermingsmiddelen en het achterlaten van tassen ook bij mij een zekere weerstand opriep, vervloog die onmiddellijk bij binnenkomst van de hal waar de performance zou plaatsvinden. Ik zag de voorstelling op 10 juli. De speelvlakken met gestapeld porselein waren alle nog intact. Ze maakten een diepe indruk op mij. Ik waande mij even in de grote hal van het Tate Modern. Hier stond een esthetische compositie van museale kwaliteit. Ik zag niet een “uitstalling van goedkoop porselein” zoals FvdP, maar een met eindeloze toewijding, minutieuze arbeid en artisticiteit samengesteld kunstwerk van honderden zorgvuldig gestapelde kopjes, schoteltjes, vazen, theepotten en beeldjes.
Deze indruk van de beginsituatie zet het hele betoog van de recensent op losse schroeven, want met bewondering voor wat de (beeld)makers hier gepresteerd hebben, is het onmogelijk om te schrijven “Niets is ook origineel of bijzonder knap: de gestapelde kopjes zijn Nederlands recycle design, (…)”. Nog los van de vraag wat dat is ‘Nederlands recycle design’ zag ik juist een superorigineel, bijzonder knap gemaakt, schitterend en bovenal kwetsbaar kunstwerk.
Dat dat kunstwerk niet heel zou blijven kon je van verre zien aankomen. Het was tenslotte de speelvloer en er zou allicht wel iets omgestoten worden. Dat gebeurde dan ook. In het begin schoorvoetend en niet opzettelijk, allengs doelbewust en met toenemende intensiteit, escalerend in een orgie van ongeremd geweld.
Aanvankelijk kwam iedere beschadiging van het totaal-kunstwerk bij mij keihard binnen; de overgang naar moedwillig vernielen was ronduit schokkend. Maar desondanks was het evengoed humoristisch, soms pure slapstick. Een komisch duo dat nog intacte elementen opgraaft uit de letterlijke puinhoop (een oortje van een theekop, een minuscuul poezenbeeldje, een ongeschonden vaasje …) om die woedend met een honkbalknuppel tot gruis te slaan.
Hoezo dus: “ (…) ellenlange seance rond het porselein, (…)” of er “(…) is niets kwetsbaars of spannends aan (…)” of “Een slome leegte gaapt de toeschouwers aan, ondanks alle opwinding.” Het moge duidelijk zijn: mijn ervaring was diametraal tegenovergesteld.
De twee laatste alinea’s van FvdP over het “(…) spiegelhuis voor dolgedraaid welvaartsdenken (…)” en “Wat doet publieke meningsvorming er nog toe (…) als makers en publiek elkaar vinden in dit spiegelhuis?”, heb ik vele malen gelezen en proberen te begrijpen. Dat is niet gelukt.
Ik ga niet in eerste instantie naar theater om mijn opvattingen over maatschappelijke onderwerpen bevestigd, ontkracht of aangescherpt te zien, dus ik verwacht ook geen “(…) inspirerende voorstellen of het inslaan van nieuwe wegen (…)”. Ik ga om iets mee te maken. Steekwoorden zijn in willekeurige volgorde o.a. vakmanschap, toewijding, esthetiek, ontroering, ontregeling en humor. Uiteraard hoeft niet iedere voorstelling aan alle ‘kriteria’ te voldoen. Ook ik heb weinig ontroering ervaren bij ‘Overkill’, maar des te meer ontregeling en verder volop van al het andere.
En tot slot: Ik vond het een hele geslaagde synthese van theater en beeldende kunst.
Graag geef ik kort mijn mening over ‘Overkill’ omdat ik het totaal oneens ben met de recensie, voor zover ik begrijp wat ze bedoelt, van Fransien van der Putt.
Ik was bij de voorstelling op zondag 18 juli 2021!
Fijn iedereen in een witte overall zo werden we, in ieder geval in beeld, voor even hetzelfde.
De eerdere voorstellingen hadden al hun spoor van vernieling achter gelaten.
Ik vond het echt indrukwekkend, wat een energie, sterk spel, krachtige statements, tekst en een prachtig beeld. Het kwam binnen, liet me nadenken, gaf herkenning en was ontregelend. Ik mocht op het laatst ook een kopje kapot gooien, helaas brak het niet.
Veel bewondering voor de makers/kunstenaars en actrices.