Wat zou er gebeuren als we ouders zouden verplichten tot het ondertekenen van een zorgplichtcontract vóór ze kinderen mogen krijgen? Minou Bosua zoekt het uit in haar nieuwe voorstelling Ouderpardon, met behulp van een muzikant, twee zangers, een kinderrechter en een ensemble van kinderen.

Ouderpardon begint met een bevalling. De bevalling van Minou Bosua’s moeder om precies te zijn – de eigen geboorte van de artistiek leider van theaterorganisatie Minoux dus. Deze wordt nagespeeld door twee zangers – Dominic Kraemer in de rol van de vader en Merlijn Runia in de rol van de moeder – en de weeën van de een en de verbale steun van de ander zijn doorgecomponeerd. Zo ontstaat een vocaal zeer indrukwekkende, gestileerde versie van de eerste gebeurtenis in Bosua’s leven.

Het is een sterk begin, omdat het de drie focuspunten van Bosua’s drieluik samenbrengt. Ouderpardon is het derde deel van een reeks waarvan ook Moeder mag niet dood (2018) en Niet de vaders (2020) deel uitmaken: een cyclus waarin respectievelijk moeders, (niet-conventionele) vaders en nu kinderen centraal staan.

Het eerste deel ging over haar nogal symbiotische relatie met haar moeder, die tijdens het creatieproces het einde van haar leven naderde. In het tweede deel onderzocht Bosua haar eigen ouderschap, als niet-biologische ‘voeder’ (een combinatie van vader en moeder) van haar kind. Waar dit tweede deel in scherpte en kwetsbaarheid uitblonk, ontbraken die in het eerste deel – het was alsof Bosua er (begrijpelijkerwijs) nog niet helemaal klaar voor was om haar eigen moeder ook kritisch te benaderen.

Daar brengt ze in Ouderpardon stevig verandering in. Het thema van de voorstelling is falend ouderschap, en hoe je daar als kind door kan worden beschadigd. Aan de hand van het internationale Verdrag van de Rechten van het Kind, dat onder meer het recht op leven, een naam en nationaliteit, vrije mening, privacy en een dak boven je hoofd garandeert, klaagt Bosua haar ouders aan. Haar vader, die kettingroker was en jong aan longkanker overleed, legt ze het in gevaar brengen van haar gezondheid en zijn afwezigheid ten laste; haar moeder inbreuk op haar privacy en vrije meningsuiting.

Maar dat is verre van de enige lijn in de voorstelling. Om het thema kracht bij te zetten nodigt Bosua ook een (in iedere stad andere) groep van rond de vijftien kinderen uit, die zelf ook hun ouders mogen aanklagen. Daarnaast maakte Cleo Julia Mullis een documentaire waarin ze volwassenen interviewt over hoe hun ouders hebben tekortgeschoten – én een groep ouders die op hun eigen falen reflecteert.

De verschillende lagen zijn niet altijd goed op elkaar afgestemd. Zeker het kindersensemble krijgt te weinig te doen, en wordt vaak door Bosua van het podium afgejaagd om plaats te maken voor haar eigen monologen en voor de muziek. Daartegenover staat dat Bosua zelf net wat te veel aan het woord is, met soms net wat te meanderende teksten waarin ze ook haar eigen ouderschap ter discussie stelt – iets wat al ruimschoots in Niet de vaders werd behandeld.

Het zijn echter maar kleine kritiekpunten, die ruimschoots worden goedgemaakt door de geïnspireerde keuzes in de rest van het stuk. De ontroerende gesprekken tussen Bosua en haar overleden ouders, die vanwege de casting jonger zijn dan zijzelf, doen bij tijd en wijlen denken aan vergelijkbare scènes in de prachtfilm All of Us Strangers: hartverscheurend vanwege de onmogelijkheid om deze zaken daadwerkelijk ooit nog met ze uit te praten.

Het feit dat ze door klassiek getrainde zangers worden gespeeld en daarom in de meeste scènes in operavorm communiceren (in een briljante, steeds verrassende compositie van Robbert Klein en Sinem Altan) onderstreept bovendien slim de communicatiekloof tussen kinderen en ouders.

Uiteindelijk komt Bosua uit bij de vraag of het een goed idee zou zijn om ouders een contract over hun ouderschap af te laten sluiten, waarin hun zorgplicht wordt omschreven. Het is een interessante vraag, juist omdat deze week een artikel in NRC verscheen waarin wordt bevraagd of ouders door de overheid niet veel beter geholpen kunnen worden, in plaats van bestraft. Volgens de programmadirecteur van het Toekomstscenario voor Kind- en Gezinsbescherming bij het ministerie van Justitie en Veiligheid is het systeem ‘failliet’, en is de nieuwe aanpak ‘niet meer alleen gericht op het belang van het kind, maar op dat van het hele gezin.’

Ouderpardon gaat echter voorbij aan dat soort nuances – ook andere mogelijke bezwaren tegen overheidsingrijpen bij het krijgen van een kind worden nauwelijks behandeld (het gesprek met een kinderrechter aan het slot is te kort voor enige nuance; hij doet het af met een obligaat ‘leve het kind!’). Waar de voorstelling echter in uitblinkt is het doorbreken van het taboe op kritiek hebben op je ouders – en het taboe op een ‘falende’ ouder te zijn. Net als in Niet de vaders slaagt Minoux er zo uitstekend in om een gevoelig onderwerp op theatrale wijze bespreekbaar én invoelbaar te maken.

Foto’s: Karin Jonkers