Ze zijn beiden op leeftijd, Annemarie Prins en Eric Besseling, wanneer ze zich, in het echte leven, toeleggen op de keuze voor een woongroep. Ieder betrekt een riant appartement in Amsterdam. In een pand met plek voor tien bewoners. Kies je voor zelfstandig samenleven, dan levert dat een ratjetoe aan ervaringen en emoties op. In de voorstelling Death Row wordt daar nog een extra sausje chaos aan toegevoegd. (meer…)
Annemarie Prins heeft sinds de jaren zestig de Nederlandse theatergeschiedenis mede vormgegeven. Haar monoloog Oud en Wit is een theatrale, politieke en vooral menselijke terugblik, maar geen gesproken biografie – daar zorgen schrijfster Sophie Kassies en regisseur Gerardjan Rijnders wel voor. Oud en Wit ging in première op het Zeeland Nazomerfestival.
‘Ik wil heel graag dat u veel van mij houdt. Qua liefde ben ik een bodemloze put. Bewondering is ook fijn, maar liefde is beter.’ Annemarie Prins (Amsterdam, 1932) begint nadrukkelijk met zich te presenteren als een exponent van dat zelfgenoegzame, ijdele, navelstaarderige vak dat theater is. De relativering van het vak koppelt ze meteen aan haar andere opvallende eigenschap: het feit dat ze bijna drieëntachtig is en nog op een podium gaat staan. ‘Men hangt aan mijn lippen, men lacht om mijn grappen – zo oud en nog zo geestig.’ En energiek, kunnen we daaraan toevoegen.
Intussen neemt Prins natuurlijk helemaal geen genoegen met navelstaarderij en het idee dat oude mensen niet meer op een podium thuishoren. Ze was ooit een voorvechtster van het politieke theater, en daar trekt ze nog steeds conclusies uit. De vraag die ze zich stelt is of ze slaagt voor haar examen Mensch. Daarvan maakt ze de balans op. Ze heeft een Koreaans jongetje geadopteerd, ze is theaterworkshops gaan geven in Cambodja en Rwanda toen de mogelijkheid zich voordeed. Maar ze verzet zich ook tegen het verantwoorde, geregelde van Nederland, en dat kan nogal vormen aannemen. Ze schakelt de onuitstaanbare directeur van het architectenbureau dat haar flat bouwde uit met een fietspomp en neemt deel aan de massaslachting van Rwanda.
Niet echt natuurlijk. Sophie Kassies laat zien dat gedachten niet vrijblijvend zijn: als je je bloeddorst kunt voorstellen, ben je er ook een beetje schuldig aan. Dat klinkt misschien streng, maar de theatermaakster is streng voor zichzelf. Annemarie Prins, qui tollis peccata mundi, neemt zichzelf kwalijk dat ze niets heeft gedaan aan de genocides van Cambodja en Rwanda en in ieder geval dat ze er te weinig van wist. Haar lessen in volksverheffing in die landen zijn ook bedoeld als boetedoening. Ze pakt een schedeltje mee uit het genocidemuseum om het thuis te verzorgen. Aan een boom zo volgeladen mist men een, twee pruimpjes niet.
Het sterke van Kassies’ tekst is dat ze verbeelding en realiteit met veel plezier door elkaar knipt. Daarin verschilt haar tekst essentieel van die van de andere monoloog in het Zeeland Nazomerfestival. Soeur Sourire van Louis van Beek bestaat uit tamelijk rechttoe, rechtaan vertelde gebeurtenissen in een leven; in Oud en wit maak je ook iets mee van overwegingen bij, fantasieën over en verwerking van die gebeurtenissen. Ook Prins’ vader en kleindochter spelen daarin een rol. Humor en horror maken Kassies’ tekst nog gelaagder en avontuurlijker en regisseur Gerardjan Rijnders maakt daar dankbaar gebruik van. Het uitgevoerde einde is wel wat flauwer dan dat van de eerdere versie in de persmap, maar aan het geheel doet dat niets af.
In Marieke Grotenhuis heeft Prins een niet opdringerige, maar wel heel prettige partner. De accordeoniste doet uitstekend werk op haar veelzijdige instrument, en zorgt zo nodig ook voor Koreaanse vocalen, slagwerk, zingende zaag en aanvullend acteerwerk. De sterke houtje-touwtje-vormgeving van Tessa Verbei laat zien dat je gruwel ook abstract kunt verbeelden met satéstokjes en natte dweilen. Oud en Wit is een levendige, doordachte voorstelling, geknipt voor intieme zaaltjes.
Foto: Lex de Meester
Wordt deze voorstelling ook na het Nazomer festival nog ergens vertoond?