Virginia Woolf wist het niet, maar ze schreef met Orlando in 1928 de bijbel van de genderfluïditeit. Het vervallen van de afbakening tussen man en vrouw wordt in het komende theaterseizoen een van de vaakst behandelde thema’s. Ook Orlando van de Zwitserse regisseur Julie Beauvais, te zien tijdens Operadagen Rotterdam, laat zien dat binair denken irrelevant is. Beauvais noemt haar voorstelling een New Paradigm Opera. (meer…)
Hij, Guy Cassiers, speelt het weer klaar. Of beter: zij, Katelijne Damen, doet het toch maar. Beiden wilden een ode aan de verbeelding maken. Aan de taal. Aan de schoonheid. Aan de zintuigen. Aan het leven. Dat is hen gelukt, en hoe.
Guy Cassiers heeft zeker sinds zijn Proust-reeks bij het Ro Theater en sinds zijn aantreden in 2006 als artistiek leider van het Toneelhuis volop bewezen hoe hij literaire canons, zoals Onder de vulkaan, De man zonder eigenschappen, op het toneel kan brengen. Deze keer zijn het niet hijzelf, zijn dramaturgen of schrijvers die Orlando (1929) van Virginia Woolf hebben bewerkt, maar is het een van zijn steractrices. Katelijne Damen heeft van de roman een frisse theaterbewerking gemaakt waarin ze de eigen stijl van Virginia Woolf heeft behouden. Het is een genot om te horen (en ook om te lezen, want de bewerking van Katelijne Damen is uitgegeven door Bebuquin).
Het is het verhaal van Orlando, die meer dan driehonderd jaar leeft. Hij wordt in Engeland geboren, heeft als jongeman een affaire met Queen Elisabeth en na haar dood een vurige passionele relatie met de mooie Russische prinses Sasja. Zij willen vluchten, zij daagt echter niet op de afgesproken plek op, Londen wordt overspoeld door een plotse dooi. Orlando’s wereld stort in. Hij begint aan zijn natuurepos De eik, wordt in Constantinopel gezant, waar hij op een moment ontwaakt als vrouw!
De nieuwe Orlando sluit zich aan bij een groep rondtrekkende zigeuners, ze wordt zich steeds meer bewust van haar vrouw zijn, van de verschillen tussen man en vrouw, ze verlangt om terug te keren naar Engeland. Daar heeft ze veel moeite met de somberte in Londen door de industrie en de armoede, ze vindt haar heil in natuur en literatuur, voltooit De eik, en verzoent zich met de dood. Het verhaal eindigt in 1928, als het boek wordt geschreven.
Daar staat ze, in haar zware rok en haar bloezen en kraagjes voor een groot scherm. Ze begint haar verhaal. Ze hapert na een paar woorden, een paar zinnen verder stokt ze, ze stamelt even. Ze bepaalt zelf het ritme van de vertelling, wars van theatrale declamatieretoriek, ver weg van voorspelbare gesticulatieclichés. Heel apart, zoals alleen Katelijne Damen dat kan, houdt ze haar monoloog van meer dan anderhalf uur. Zij spreekt als de biograaf over Orlando, en tegelijkertijd is ze ook het personage Orlando die het dan over zichzelf heeft in de hij- of zijvorm. Haar pauzes, haar gedrevenheid, de snelheid van vertellen, de rustmomenten, haar laconieke mijmeringen en commentaren, haar kreten van verwondering en ongenoegen, de stiltes – dat alles in een golvend ritme en met een ingetogenheid die constant boeit.
Het blijft steeds spannend, soms mag je even ontladend lachen en grimlachen, om daarna als het ware verder aan haar lippen te hangen. Het is luisterend genieten van de manier hoe zij die taal verklankt, die taal met vergelijkingen en woorden die net voor het uitspreken met een blinkmiddeltje lijken opgeglansd.
Achter haar flakkeren beelden op het scherm. Vaak zijn het zwart-wit beelden, in een mengeling van figuratief en abstract, beelden die in elkaar schuiven, die vervagen, donkerblauw kleuren, uitgroeien tot een gestileerde tekening van een eik, dan weer overgaan in collages van handgeschreven en gedrukte papiertjes, van landkaarten en delen van gebouwen. De beelden, vaak in viervoud over het grote scherm, glijden in elkaar over. Af en toe zie je Damen in haar jurk wandelen, zie je details van haar handen, haar gezicht, vanuit een vogelperspectief. Je ontwaart inderdaad hangende cameraatjes en op een bepaald moment slaat zij een blad om. Het zijn dus beelden van tekeningen die op de grond liggen, als een open boek, waarvan een blad kan worden omgeslagen, een schuifpuzzel waarvan losse stukken worden geschoven.
Zoals we van Guy Cassiers gewend zijn, spelen zijn projecties een belangrijke sfeerbepalende rol. Nu heeft hij weer een ander visueel-technisch procédé toegepast. Op de website kun je in een filmpje bekijken hoe dat in zijn werk gaat, maar voor mij hoeft dat niet. Laat de techniek maar voor wat ze is. Het is de magie van de beelden die moet treffen, en dat gebeurt in deze productie, in een synergie van woorden, tekst, beweging, beelden, klanken en muzikale fragmenten.
Deze Orlando is op zichzelf al een ode aan de esthetiek van theater, van beeld en woord. Het is ook een ode aan de vrijheid, aan de literatuur, een ode aan de natuur, aan de natuurlijke kringloop van leven en sterfelijkheid, aan de zintuiglijke mens, aan diens verzoening met het leven. Dat staat natuurlijk in schril contrast met Virginia Woolfs manisch-depressieve psychose. Zij verdrinkt zich in 1941. Maar toen ze Orlando schreef, had ze een relatie met Vita Sackville-West en was zij heel gelukkig. En wij, publiek, mogen ons gelukkig prijzen met haar roman en nu zeker met de theaterbewerking van Katelijne Damen en Guy Cassiers.
(foto: Frieke Janssens)