Het is verbazingwekkend. Ondanks, of wie weet misschien dankzij, de bezuinigingen op cultuurgebied ontstaan er in Nederland nog steeds kleine operagezelschappen. De allernieuwste, pas dit jaar opgericht, is een operagroep in Haarlem met de grappige naam The Fat Lady, van de vaak misbruikte uitdrukking: ‘it ain’t over till the fat lady sings’. Deze nieuwe groep brengt nu een compacte, originele uitvoering van Orfeo ed Euridice van C.W. Gluck uit 1762.

Orfeo ed Euridice is populair bij jonge theatermakers. Misschien vanwege de universele problematiek: Orfeo rouwt om zijn plotseling gestorven geliefde Euridice en is bereid in de onderwereld af te dalen om haar te halen. Of ook vanwege de hoofdpersoon: een gepijnigde en heldhaftige musicus. Maar misschien toch vooral omdat je aan drie zangers en een koortje genoeg hebt voor deze opera van Gluck. Het is eigenlijk voor het overgrote deel een lange monoloog van Orfeo.

The Fat Lady vereenvoudigt de opera nog eens drastisch. Er is geen orkest, zelfs geen orkestje. Tamir Chasson, de van oorsprong Israëlische pianist, dirigent en artistiek leider van de groep, speelt zelf de hele partituur op een vleugel. Hij doet dat bijzonder goed en het is natuurlijk heel goedkoop, maar een klein beetje eentonig wordt het op den duur wel. Gelukkig is de kunstfluiter Geert Chatrou erbij gehaald om het geheel muzikaal wat meer kleur te geven. Hij doet dat met verve, echter alleen in het begin en aan het einde.

Mezzosopraan Eva Kroon, die Orfeo zingt en speelt, heeft een prachtige warme stem en ook als toneelpersonage is zij overtuigend, zij het erg somber. Ook de andere zangers zijn prima en er is een klein koor van vier zangers in het zwart die prachtig dreigend bewegen en de handeling ondersteunen (choreografie Marion Vijn). Hoogtepunt is de spannende scène waarin Orfeo zijn Euridice (Aylin Sezer) uit de onderwereld leidt en niet naar haar mag omkijken. Zij bidt en smeekt hem dit toch te doen en dwingt zo haar eigen ondergang af.

Decorontwerper Chaim Chasson heeft in De Lichtfabriek, een monumentale, voormalige gas- en elektriciteitsfabriek aan het Spaarne in Haarlem, een inventieve opstelling gemaakt in de sfeervolle, grote ruimte. Echte decors zijn er niet en de kostuums zijn uiterst eenvoudig. Toch wordt het verhaal ondanks alle beperkingen duidelijk verteld door regisseur Joost Kramer. Hij gebruikt hiervoor een vele meters lange witte sluier, waarmee Amore (Nienke Oostenrijk) Orfeo inpakt, Orfeo Euridice uit de hel probeert te geleiden en waar Orfeo zichzelf aan het einde inrolt, een spookachtig gezicht. Euridice is dan voor de tweede keer uit de dood gered, nu door Amore, maar dan is het Orfeo die niet meer wil leven en de richting van de onderwereld uitgaat, nu voorgoed. Een origineel, maar niet heel erg opwekkend einde aan deze fraaie opera.

Foto: Dirk P.H. Spits