De opera L’Orfeo heeft bij de Nederlandse Reisopera een derde hoofdpersoon gekregen: een gazen kunstinstallatie die Ego heet. Dit kunstwerk, ontworpen door Lonneke Gordijn van Studio Drift, zeilt, zweeft, vliegt, wiekt en ademt de gehele voorstelling op en boven het toneel. (meer…)
‘Wat is dit nu weer voor een flauwekul!’, roept Orpheus boos als zijn Eurydice haar witte bruidsjurk heeft verruild voor een zwarte en de bode hem vertelt dat zijn lief is gestorven. Toen zij elkaar leerden kennen, vertelde zij hem al dat er dingen zijn die je niet ziet maar wel bestaan, nu moet Orpheus accepteren dat wat hij wel ziet er niet meer is. Mopperend op dat nare onderwereldgodje vraagt hij het publiek: ‘Weet iemand de weg naar de onderwereld?’ ‘Graven!’ roept een kind, maar hij hoort het niet.
Het is de kantelscène van Orfeo in de mooie bewerking die regisseur en tekstschrijver Daniël van Klaveren samen met muzikant en componist Christoph Mac-Carty maakte van een van de allereerste opera’s: L’Orfeo (1607) van Claudio Monteverdi. In hun bewerking is Orpheus (‘artiestennaam Orfeo’) nog steeds een mythische zanger, maar dan in het hier en nu. Hij is een ware popster met fans over de hele wereld en staat op het punt met het mooiste meisje te trouwen. Geen vrouw op de achtergrond, deze Eurydice: zij staat stoer bassend op het podium, en is zeker niet meteen onder de indruk van de zanger.
Ook Charon is als Orpheus de onderwereld wil betreden allerminst geboeid door zijn gezang. ‘Mislukte popster!’, bijt hij Orpheus toe, ‘Mijn baas houdt niet van vluchtelingenstromen!’ Net als in het origineel valt hij weliswaar in slaap, maar hier uit pure verveling. Meer en meer slaat de twijfel bij Orpheus toe: ‘Ik zou nu eigenlijk moeten zingen, maar het lukt me niet.’ Twijfel die hem uiteindelijk opbreekt als zijn Eurydice, weer in witte bruidsjurk, hem uit het dodenrijk volgt. Maar hij heeft nog steeds niets geleerd van wat zij hem aan het begin van de voorstelling al vertelde. ‘Hoe weet ik nu of je er werkelijk bent als ik je niet zie?’, kijkt om en verliest haar opnieuw, definitief. Pas in het slotlied ‘Als we tussen sterren zingen en we dansen langs planeten’ berust Orpheus en wordt zijn stem gedubbeld door die van Eurydice.
Net zoals Van Klaveren de grote lijn van het oorspronkelijke libretto volgt en daar een moderne draai aan geeft, is de bewerking van Mac-Carty weliswaar gebaseerd op Monteverdi, maar voegt hij nieuwe elementen uit pop, rock en jazz toe. Zo krijgt Charon een sinistere klank met tango-invloeden, wat nog eens versterkt wordt door effecten op de zang van Merlijn Runia. Zij zingt niet alleen de rol van Eurydice, maar neemt overtuigend alle andere rollen op zich. Zeer sterk is ook Bart Sietsema die Orpheus eerst vol met een aan grootheidswaanzin grenzende bravoure speelt, maar daarna ook vol woede en uiteindelijk breekbaar. Mooi is hoe met behulp van een loop-effect hun samenzang uitgroeit tot een van de koren uit de opera.
Ook visueel is deze Orfeo sterk. In het bewust eenvoudig gehouden decor van Morgana Machado Marques staat een verrijdbare halve bruidstaart met hartje erop centraal. Als deze taart in twee delen splitst, ontstaat als vanzelf de Styx, terwijl in die taart ook de kleding voor de changementen van Runia geplaatst zijn. Zeer effectief, want deze productie reist niet alleen langs theaters, maar is nadrukkelijk zo gemaakt dat hij ook in scholen gespeeld kan worden. Zo hebben jeugdtheater Sonnevanck en de Nederlandse Reisopera een sterke voorstelling gemaakt die meerdere jaren niet alleen in Oost-, maar door heel Nederland kan reizen.
Foto: Sanne Peper