Drie nieuwe makers presenteren werk in ontwikkeling tijdens Open Nights van ISH Dance Collective. Gedurende deze gevarieerde dansavond wordt een breed scala aan menselijke emoties bestreken, van een uit de onderbuik opborrelende woede tot de euforie van een dance-feest.

Soms lijkt er een enorme discrepantie te bestaan tussen de intenties van de maker en datgene wat je ziet als kijker. Groot was bijvoorbeeld mijn verbazing toen ik Vainergill Thurnim in de Q&A opgewekt hoorde vertellen dat Ochtenddauw een weerslag was van een zondagochtendgevoel. Kijkend door mijn witte bourgeoisbril roept zo’n zondagochtend vooral associaties op met een uitnodigende stapel krantenbijlages, net niet gare afbakcroissantjes en quasi-gezonde sapjes.

Het zondagochtendgevoel dat ik zag in Ochtenddauw had daarentegen meer weg van een exorcisme. Toch ook de programmatoelichting er maar even bijgepakt, waarin de maker haar optreden met saxofonist J.J. Scoop omschrijft als een ‘confronterende dialoog waarbij de woede centraal staat’. Nou, dat klopte wel.

In haar dans geeft Thurnim de woede vorm met zwiepende bewegingen, waarbij haar hoofd eerst omhoog en naar achter beweegt om in een heftige samentrekking naar de vloer te klappen. Soms blijft ze in voorover gebogen houding staan, waarbij de emotionele erupties worden aangestuurd vanuit het middenrif. Het dramatisch effect van deze uitbarstingen wordt verhevigd door Thurnims lange vlechten, die de uitzwaai van de headbangbeweging een stuk wijder maken.

Terwijl Thurnim zich in een omheining van gedrapeerde witte gordijnen voortbeweegt als iemand die gevangen zit, wordt zij op het podium gevolgd door saxofonist J.J. Scoop, wiens vrije spel ondersteund wordt door een soundtrack vol atmosferische electro-tonen. Af en toe staan danseres en muzikant recht tegenover elkaar, waarbij ze direct op elkaar reageren. Minstens zo vaak danst Thurmin dwars tegen de muziek in, meegesleept door haar razernij.

Als ze uiteindelijk woest de doeken neerhaalt, zit je te wachten op de ochtenddauw uit de titel: iets van condensatie of reflectie. Maar noch in de muziek, noch in de beweging is het contrast groot genoeg tussen de rauwe emoties tussen de doeken en het nieuwe perspectief dat daarna zou kunnen ontstaan. De choreografieën in Open Nights worden nadrukkelijk gepresenteerd als work in progress, en juist op dit punt zou Thurnim progressie kunnen boeken. 

Het work in progress-gevoel manifesteert zich nog duidelijker in Jazz’n Motion. In dit project wil freestyle-voetballer Guido van Moorselaar zijn al vele jaren bestaande passie voor de bal combineren met zijn liefde voor breaking en jazzmuziek. De drie de elementen komen afzonderlijk best goed uit de verf, maar de versmelting die Van Moorselaar nastreeft komt nog niet heel vanzelfsprekend tot stand.

De voorstelling komt tot leven als b-boy Daryl David Benjamin met complexe threading-bewegingen over de vloer stuitert. Ook de balexercities van Van Moorselaar zelf dwingen bewondering af, al moet worden gezegd dat het freestylevoetbal door de noodzakelijkheid van balcontact het meest statisch uitpakt van de drie disciplines. Ook als pianist Brenn Luiten en saxofoniste Diana Dzhabbar spelen – zowel solo als samen – voelt dat vrij.

De adem stokt echter regelmatig op de momenten waarop danser, voetballer en muzikanten de dialoog aangaan. Heel af en toe ontstaat er wat moois, dan lijken alle betrokkenen even in het moment te zijn. Maar steeds weer verstroeft de dialoog, alsof de deelnemers aan het gesprek te geforceerd bezig zijn een versmelting af te dwingen.

Daarnaast zou Van Moorselaar als regisseur gebaat zijn bij een kritische meekijker. Zo is er aan het eind een mooi moment waarbij voetballer en b-boy verstrengeld op de vloer liggen, de bal tussen hen ingeklemd. Dzhabbar staat boven hen en haalt een mooi nahijgend geluid uit haar sax. Het zou een prachtig slot zijn geweest. In plaats daarvan kiest Van Moorselaar voor een nogal kitscherig aangeplakt einde, waarbij de performers theatraal naar het publiek toelopen. 

Over de sterkste bijdrage van de avond kan ik het kortst zijn. In House Decoded hebben regisseur Vanildo Varela Landim en choreograaf Wesley Rommy een spetterende dans gecreëerd die eigenlijk alleen maar over dans gaat. Terughakend op de begindagen van house dance, die in de jaren tachtig van de vorige eeuw ontstond in de queer clubs van Chicago en New York, zoeken de makers de vrijheid op.

In hun ogen is het genre in de dansstudio’s te veel gecodificeerd geraakt. Met een groep van vijf dansers proberen ze de speelsheid en ongebondenheid van de undergroundclubs van weleer terug te halen. Die vrijheid is op het podium overigens bepaald niet vrijblijvend, want het spatsynchroon uitgevoerde footwork is behoorlijk complex. Dat voor de house typerende voetenwerk – huppelend, swingend en atletisch – maakt de dansstijl zo aantrekkelijk om naar te kijken.

Ook in de stukken waarin de dansers zich vrijer en soms zelfs solistisch manifesteren, maakt de enorme variatie aan moves indruk, om nog maar te zwijgen over de elastische soepelheid van deze performers. Het kolkende dansfestijn wordt muzikaal opgestuwd door een krachtige electro-soundtrack van Giorgi Dwayne Franklin. Soms prikkelend om de puls heen riedelend, maar op cruciale momenten de beat ook omarmend, houdt de muziekproducer de spanning er in.

Foto’s: Michel Schnater