Naarmate Ivanov vordert wordt Nina Spijkers’ hand aan het roer steeds minder merkbaar**
Dit was een voorstelling om naar uit te kijken. Regisseur Erik Whien, die vorig jaar nog het door pers en publiek bejubelde Who’s afraid of Virginia Woolf bracht bij Toneelschuur Producties, waagt zich aan Anton Tsjechovs Oom Wanja. Hij heeft daar vijf spannende acteurs bij gevonden van wie de verwachtingen stuk voor stuk hoog zijn. Dat loont: deze Oom Wanja blinkt niet uit door een dragende hoofdrol, maar een prachtig samenspel schetst een schrijnend beeld van tevergeefs verlangen.
Samen met Casper Vandeputte bewerkte Whien het uit 1897 afkomstige Russische toneelstuk. Dat resulteert in een frisse, compactere tekst: de dialoog is wat aangescherpt en het aantal personages is teruggebracht van tien naar vijf. Goddank geen radicale ingrepen als computers, telefoons of andere actuele verwijzingen. Terecht zullen Whien en Vandeputte gevonden hebben dat met een groep jonge, helder spelende acteurs deze voorstelling vanzelf ook het nu zou beslaan.
Tsjechov dirigeert zijn personages, omgeven door verveling en dronkenschap, naar het besef van uitzichtloze hoop. Het leven op een afgelegen Russisch landgoed valt volledig stil als de professor met zijn veel jongere vrouw Jelena het huis komt bewonen. Een verwilderde, verfomfaaide Wanja in hawaiiblouse doet niets anders dan drinken en verlangen naar Jelena. Hetzelfde geldt overigens voor de dokter Astrov. En dan is er nog Sonja, Wanja’s nichtje, die wanhopig de boel draaiende probeert te houden maar steeds meer verlangt naar de dokter.
Jeroen de Man zet een slungelige, jonge Wanja neer. Als hij loopt wapperen zijn armen nog een beetje achter hem aan, als hij lacht gaat zijn mond niet helemaal in de goede plooi. Maar achter zijn wat lompe onhandigheid sluimert ook gevaar. Het krampachtige in zijn lachen, het obsessieve in zijn drinken; De Man pakt Wanja precies op het punt waarop een goed mens kan omslaan in een gevaarlijk mens. Hij speelt eerlijk en transparant, en slaat daarmee precies de toon aan die de voorstelling nodig heeft.
Wanja belandt recht tegenover zijn vriend Astrov, als hij hem betrapt tijdens een kus met Jelena. Ali Ben Horstings Astrov is sympathiek met een wat destructief randje. Een wereldverbeteraar die de dans niet ontspringt: de liefde grijpt ook hem en doet hem verlammen. Horsting grijpt je met vlammende betogen en bezield spel. Als Jelena hult Naomi Velissariou zich lange tijd in afstandelijkheid, maar des te raker is haar tweestrijd als ze haar minnaars verlaat om haar aftakelende, klagende man te volgen.
Han Kerckhoffs representeert met de rol van de oude professor de oudere generatie. Hij is een klager die vindt dat hij het verdiend heeft om te klagen. Een betweter die dat maar al te goed weet. Een man die grapjes maakt op het verkeerde moment. Die gek wordt van de mensen om hem heen: de mensen die gek van hem worden. Kerckhoffs spel is helder, maar niet bijzonder spannend. Hij kreeg ook niet de meest interessante dialogen toebedeeld. Desalniettemin is hij een lekkere tegenhanger bij de wat meer uitgesproken personages, en brengt daarmee een mooie balans aan in spel en toneelbeeld.
En tenslotte schittert daar nog Mariana Aparicio Torres, heen en weer schietend tussen verlangen en verantwoordelijkheid, krampachtig proberend iedereen weer op te trekken. Haar verlangen naar de dokter uit zich in een prachtige dialoog tussen die twee, wanneer tijdens een intiem gesprek tegelijk met haar hunkering zijn frustratie zichtbaar groeit. Hier komen ze samen zonder ook maar iets van elkaar te begrijpen. De hoopvolle glimlach op Torres’ gezicht als Astrov wegloopt is fenomenaal pijnlijk.
Het is wonderwel gelukt. Dit ruim honderd jaar oude Russische stuk van Tsjechov wordt door fris en eerlijk spel naar het nu getrokken, zonder dat het geforceerd aanvoelt. Het gevoel ondanks alles geen macht te hebben over je eigen keuzes, de neiging naar depressiviteit, de lamlendigheid die juist door al het verlangen toeslaat: het is allemaal niet vergezocht. Daar op het podium staan gewoon een aantal eind-twintigers/begin-dertigers, die met licht ontzag, jaloezie en afkeer naar de professor – de geslaagde generatie boven hen – kijken. En hem de schuld geven van hun totale apathie.
Vraag rijst of dat wel zo terecht is.
Foto: Sanne Peper