In ‘Redde wie zich redden kan’ laat STAN pijnlijk precies zien volgens welke mechanismen racisme werkt ****
Onlangs deed hij Amsterdam nog aan met het geniale Murmel murmel. Intussen ging zijn nieuwste voorstelling Ohne Titel Nr. 1, Eine Oper in première in Berlijn. Het werk van regisseur Herbert Fritsch refereert aan de hoogtijdagen van het Duitse cabaret en variété. Maar hoe theatraal zijn voorstellingen ook zijn, uiteindelijk draait het werk van Fritsch vooral om muzikaliteit.
Met de dramatische inslag van de opera heeft de voorstelling Ohne Titel Nr. 1 maar weinig van doen. De freestyle van Fritsch refereert eerder aan de nonsens van het variété- en amusementstheater. Tegelijkertijd reageert het werk daar zo direct op dat het met de wereld van de entertainment ook een loopje neemt. Hoe consequent Fritsch daarin is, bewijst ook het programmaboekje dat voor anderhalve euro te koop is aan de balie. Naast een keurige lijst credits en een citaat van socioloog Richard Sennett kent het slechts een reeks lege bladzijden. Ohne titel, geen titel dus ook geen toelichting, lekker consequent.
Dat citaat van Senett is nog wel aardig om onder de loep te nemen, want het licht enkele geestige historische feiten toe over de vorm van ons huidige theater en de positie van het publiek. Sennets analyses over theater leven blijkbaar bij de Volksbühne, ook René Pollesch haalde ze immers uit de kast voor zijn recente stuk Glanz und Elend der Kurtisanen, dat ook te zien was in Amsterdam tijdens de special van de Volksbühne in de Schouwburg (Brandhaarden). Zowel Pollesch als Fritsch zoeken naar meer abstractie binnen het toneel. Pollesch doet dat door zich te verdiepen in de abstractie van taal, Fritsch laat de taal ook graag achterwege en zoekt het in muziek en vormgeving. In die zin zijn Pollesch en Fritsch weer twee mooie uitersten binnen de Volksbühne.
Ohne Titel Nr. 1 houdt het midden tussen een muzikale choreografie en een theatraal concert. Het begint al opmerkelijk als alle twaalf zwaar geschminkte spelers overhaast de orkestbak in strompelen en een piepend pianokrukje het middelpunt wordt van de consternatie. De komische ouverture eindigt met een minimalistisch en experimenteel blokfluitconcert. Acteurs zijn gekleed in felgekleurde, glimmende rock-‘n-roll avondkostuums, op hun hoofd een gummi pruik met motieven die zo uit de slagroomspuit lijken te zijn komen. Op het lege podium zet Fritsch een levensgrote bank. Zo groot dat de spelers, die er gedurende de voorstelling regelmatig op en af klimmen of als acrobaten aan de leuningen hangen, niet meer dan dwergen lijken.
Handelingen worden muzikaal ondersteund door het trio muzikanten dat in de orkestbak elke beweging van geluid voorziet en met een reeks slapstickachtige headbangs of botsingen tegen de bank een heus muziekwerk creëert. Staat het hele spelersensemble tussentijds stil, dan draait componist Ingo Günther aan een krakende bankschroef en komt het corps met korte houterige stoten weer in beweging. Prachtig hoe beeld, beweging en muziek elkaar voortdurend uitdagen in dit stuk. Gezongen en gesproken wordt er ook. In een romantische Hollywoodscène bedienen de spelers zich van een pseudotaal die op de lachspieren werkt. Duitse jabberdialecten komen voorbij als het hele ensemble op een rijtje op de mega grote bank zit en een orgastisch herhaald ‘ah’ een operalied vormt.
De bank en zijn popperige bewoners transformeren van een ark van Noah tot een uurwerk, het is wonderlijk hoe Fritsch die beelden met minimale middelen creëert. Had hij in Murmel murmel nog houvast aan de tekst van schrijver Roth die het woord ‘murmel’ eindeloos herhaalde, in Ohne Titel heeft Fritsch geen enkel houvast en is hij totaal overgeleverd aan zijn choreografische en muzikale kwaliteiten. Het roept nieuwsgierigheid op naar het vervolg van de richting die hij is ingeslagen, want als dit Ohne Titel Nr. 1 is volgen er ongetwijfeld nog meer nummers in de reeks. Het is geen risicoloos pad dat de regisseur hier bewandelt.
Tussen het strak gechoreografeerde ensemblewerk monteert Fritsch een reeks duetten en solo’s, waarvan sommige erg melig zijn en andere briljant, zoals de tong-act van Ruth Rosenfeld en het nummer van Florian Anderer, die met een reeks bewegingen en klanken een wervelende Dada-act creëert. Niet alle, maar veel van de acteurs speelden ook in Murmel murmel. Allemaal beheersen ze een fysieke en muzikale speelstijl, sommigen zingen niet onverdienstelijk.
Hout blijkt uiteindelijk het leidmotief. Niet alleen de orkestbak is ermee afgebakend, ook de bank is bekleed met een stofmotief dat refereert aan hout. Tijdens het poëtische einde steken de spelers zich in dito kleding. Als stijve houten Klazen en Katrienen liggen ze over de bank verspreid, terwijl op de achterwand een projectie van een houten wand verschijnt die langzaam dichtschuift. Ohne Titel Nr. 1 is een voorstelling die je niet alleen fluitend en met goede zin verlaat, de muzikaliteit kruipt ook in het lichaam. Eenmaal buiten blijkt ook het dagelijkse leven boordevol muziek te zitten.
Foto: Thomas Aurin