Een opmerkelijk tweeluik bij De Nationale Opera: enkele maanden geleden regisseerde Claus Guth daar een moderne Don Giovanni, nu debuteert een andere Duitse theaterregisseur bij DNO met een moderne Nozze di Figaro. Zo op het eerste gezicht hebben de twee producties niets met elkaar te maken, behalve dan dat ze natuurlijk deel uitmaken van de drie Da Ponte-opera’s van Mozart, maar wie verder kijkt stuit op een opvallende overeenkomst: de moeizame verhouding van moderne regisseurs met essentiële onderdelen van een opera als libretto en muziek.

Het is de derde maal dat DNO in het tijdperk Audi een Nozze di Figaro op de planken brengt: de eerste was nog traditioneel van geest, de tweede speelde zich af in de jaren zeventig en nu heeft David Bösch, die met deze Figaro debuteerde in Amsterdam, er een wel zeer trendy postmodern allegaartje van gemaakt. Graaf Almaviva zit in Adidas-joggingbroek op een hometrainer en het draaiende podium is bezaaid met verhuisdozen, lampekappen en een strijkplank, maar ook de bal- en galajurken ontbreken niet. Het is classy en sjofel, van de straat en van het hof, barok en hedendaags, chique en trashy. Alles wat je ziet conflicteert met elkaar en dat is ook precies wat Bösch wil, want voor hem gaat de Nozze over conflict.

Alle personages zijn in gevecht met elkaar. Ze draaien om elkaar heen, vechten met elkaar en zoeken naar iets dat liefde heet om ze uit hun eenzaamheid te verlossen. Tijdens de grote bruiloft hangen er wel slingers en staan er majesteitelijke taarten op het podium, maar een feestje is het eigenlijk niet. Hun wereld is kaal, desolaat en deprimerend. En dat schuurt, dat wringt met de geest van het werk, de tekst en de lichtheid van de partituur. Het knaagt aan het fundament waarop deze hele komische opera stoelt. Waarom mag een komische opera niet gewoon een komische opera zijn, vraag je je drieënhalf uur lang af?

Toch is het een vermakelijke productie waarbij Bösch zeker ook wat lachsalvo’s uit de zaal weet te krijgen met zijn karakteristieke typetjes en doldwaze scenes waarin alles wat maar over de top kan gaan, ook daadwerkelijk over de top gaat. Het heeft soms de charme van slapstick, de levendigheid van een klucht. Cherubino lijkt zo weggelopen uit een tv-serie als Absolutely Fabulous en zo’n narcistische betweter als Graaf Almaviva, die bovendien ook nog eens zeer fraai bij stem bleek, deed het eveneens goed bij het publiek. Op scherpzinnige wijze weet Bösch Susanna als de sterkste persoonlijkheid van alle personages neer te zetten. Zo staat ze al voor de ouverture begint alleen op het podium en twijfelt ze in de finale of ze de graaf niet alsnog met zijn hagelgeweer naar de andere wereld zal helpen. Zij heeft kortom het lot van alle personages in handen.

‘Als jullie ooit stoppen met zingen mag je bij mij in Duitsland als acteur komen werken’ zei Bösch tijdens de repetities tegen de cast. Er werd echter niet alleen subliem geacteerd, maar ook uitstekend gezongen. De gloedvolle warme stem van Christiane Karg (Susanna), het indrukwekkende jongensachtige timbre van Marianne Crebassa (Cherubino) en de vrij donkere, maar karaktervolle sopraanstem van Eleonora Buratto (gravin): er stond een overtuigend legertje Mozartzangers op het podium. En in de bak steeg het Nederlands Kamerorkest, onder leiding van dirigent Ivor Bolton, boven zichzelf uit. Er werd, op een paar missers na, grandioos gespeeld: deze Mozart begon soms zelfs bijna te swingen.

Foto: Monika Rittershaus