In The life and death of Marina Abramović laat regisseur Robert Wilson Marina Abramovic niet alleen sterven, maar ook afrekenen met haar controle, melancholie en verlangen naar het extreme. Dat doet hij door in zijn enscenering veel nadruk te leggen op gebeurtenissen uit haar jeugd in Servië. (meer…)
Het voelt bijna als groepstherapie in Carré, wat heet: massatherapie. Met ruim duizend toeschouwers ademen we tegelijk in en uit, op aangeven van performancelegende Marina Abramović (75).
We leggen onze handen op onze buik, seksuele organen, nek, hart en hoofd, terwijl we corresponderende letters uitstoten (O, U, E, A en M). Ze vraagt of we onze klanken onder onze hoofdhuid voelen vibreren en of we die energie gul willen delen met alle aanwezigen op de stijl oplopende tribunes van het hoofdstedelijke theater. Zo stoomt de beroemde kunstenaar ons in een uur klaar om ons in het hier en nu te voelen. Het ‘nu’ wordt te vaak veronachtzaamd, zo benadrukt Abramović, terwijl dat het enige moment is waarover we controle kunnen uitoefenen.
Met een ovationeel applaus is ze onthaald in de stad waar ze in 1975 voor vier uur van rol wisselde met prostitué Suze: Abramović nam plaats achter haar raam op de Wallen terwijl Suze de opening opluisterde van haar tentoonstelling in De Appel. Beiden zaten toen tien jaar in het vak.
Inmiddels heeft de Joegoslavische – zoals ze haar nationaliteit in Carré nog steeds noemt – wereldberoemde performances op haar naam staan, waaronder het vermaarde The Artist is Present (2010) in het Museum of Modern Art in New York. In het atrium zat ze bewegingsloos op een stoel en keek bezoekers 736 uur en 30 minuten lang in de ogen. Ze herhaalde het in Griekenland met 3000 vluchtelingen en in Litouwen met gevluchte Oekraïners.
Zitten als een berg – een martelgang die een oneindig uithoudingsvermogen en ijzeren discipline vergt – is een van de voorbeelden van langdurige performances waarover ze in Carré een ultrakorte lezing geeft. Zo roemt ze de one-year-performances van Tehching Hsieh (alias Sam Hsieh), die zich in 1978 en 1979 een jaar opsloot in een zelfgebouwde kooi, zonder enige activiteit te ondernemen. Hoe hij dat volhield had ze hem gevraagd; door zijn bed in drieën te delen: links ‘de slaapkamer’, midden ‘de woonkamer’ en het rechtergedeelte ‘de tuin’.
Kortom: je moet ook over een dosis verbeeldingskracht beschikken. Dat geldt zeker voor alle tien de performances van jongere collega’s die Abromivić in haar kielzog heeft meegenomen naar Carré. Zelf verdwijnt ze uit het zicht wanneer het publiek tijdens No Intermission na haar introductie vijf uur lang vrij mag dwalen door alle gangen van het theater, ook backstage en in de kelder, om te achterhalen waar zich een optreden afspeelt.
Deelnemen is bij veel acties gewenst. Zo mag je letterlijk een steentje bijdragen aan het patroon van bakstenen dat gaandeweg over de rode vloerbedekking wordt gelegd (Building 2, van de 46-jarige Spaans-Servische Maria Stamenković Herranz). Ze wil de aandacht vestigen op de gemeenschappelijk inspanning achter een bouwproces, dat helaas door vernietiging van gebouwen vaak teniet wordt gedaan. Maar in het chique Carré lijkt deze stratenmakersact vooral een speelse poging tot gezellig dwarsliggen.
Ook op het grote toneel doet het schreeuwerige spektakel van de Braziliaan Maurício Ianês (49) meer denken aan een kliederspeeltuin voor volwassenen. Tijdens Crossfire mag iedereen met zwarte verf, megafoons en drumsolo’s bijdragen aan ‘een uitwisseling van ideeën’ die volledig verzuipt in de kakafonie. Tel daarbij op dat op de tribunes op 22 (versterkte) typemachines door toeschouwers een mening over vrijheid en rechtvaardigheid wordt getikt, waarna de Griekse kunstenaar Yiannis Pappas (44) de strofen voorleest.
Door al dit gekrakeel plus het gelach en geklets van drommen toeschouwers mist een aantal ruimtes in Carré de noodzakelijk atmosfeer om tot een geconcentreerde belevenis te komen. Dat luistert bij performance juist nauw. Je kunt nu te makkelijk je schouders ophalen en rechtsomkeert maken, richting weer een andere kronkeltrap. Bovendien zijn de informatie en routeplanning wel erg karig. Zo kreeg een medewerker van No Intermission in de wasruimte van Carré spontaan het etiket ‘performance’ opgeplakt, terwijl ze slechts borduurgaren en naalden prepareerde voor het collectieve, autobiografische borduurkunstwerk van de jonge multimedia-artiest Dante Buu (Montenegro). ‘Op het moment dat jullie de deur opendoen en denken dat ik een performer ben, word ik een performer’, zei ze geheel in stemming.
Gelukkig zijn er ook balzalen die zich wel lenen voor een serene en indrukwekkende performance. In de galerij op de eerste verdieping staan drie zwarte mannen, op een string na naakt, als gespierde standbeelden onder kroonluchters waaruit (naar verluidt) vruchtwater op hun hoofd drupt. Vijf uur lang dragen ze een gemarmerde steen in hun handen, terwijl wij in hun geblindeerde irissen staren. Dit Landscape with Figures van de Canadese, in New-York werkende beeldende kunstenaar Miles Greenberg (25), roept een zee aan associaties op, van monumentale beelden uit de Griekse oudheid tot discussies over roofkunst, marteling en kolonisatie.
Mooie tweede is de biografische scheldkanonnade La Savia van de Spaanse performancekunstenaar Abel Azcona (34) die in de kelder op video tekeer gaat tegen zijn verslaafde moeder (een prostitué die hem drie keer probeerde te aborteren) en die na een leven vol geweld, pijn en seksueel misbruik daar nu als artiest zijn handelsmerk van weet te maken. Na de introductie van Abramović neemt hij publiekelijk een slaappil om de onrust te bestrijden. Liefdevol wordt hij slapend door medewerkers rondgedragen door het pluche van Carré. In het hier en nu van alle drukte een eilandje van rust.
Zeker wanneer het ontwapenende clowntje van de Chinese performancekunstenaar Yingmei Duan (52) zwijgend over de bakstenen voorbij trippelt, alsof ze uit de grafkelders van Carré is wakker getrild om nooit meer te stoppen met performen.
Foto: Joy Hansson