Als een zangeres een tribute verdient, is het Nina Simone (1933-2003). Wat een ongelooflijke powervrouw, als je alleen al op YouTube haar optreden bekijkt van Live at Montreux sta je versteld van haar kracht, grilligheid, gloedvolle rauwheid van haar stem, begeleid door haar eigen spel op de piano. (meer…)
Twee vrouwen, gescheiden door 160 jaar geschiedenis, verbonden door hun stamboom, elk met hun eigen monoloog, delen het podium in Koen Verheijdens Nina Bobo 3: Siepa. Robijn (Judith Noyons), wit, blond, jong, gaat in Indonesië op zoek naar de oorsprong van het onverwerkte verdriet van haar familie. Daarvoor leert ze het verhaal van haar Indonesische voormoeder Siepa (Bo Bojoh).
Regisseur en schrijver Koen Verheijden maakte al twee eerdere Nina Bobo-voorstellingen rondom zijn familiegeschiedenis, die nauw verweven is met de kolonisatie van Indonesië. Siepa is zijn eigen voormoeder en voor dit derde deel ging hij in Indonesië op zoek naar haar. Zijn geschiedenis lijkt op die van vele andere Indische families die terugvoeren naar een njai: een lokale vrouw die tegen betaling samenleefde met een Nederlandse (VOC-)soldaat in Jakarta.
Centraal in de voorstelling staat een balletje van pijn, tussen de maag en de lever, dat elke nazaat van Siepa weleens tegen de grond heeft gewerkt, als symbool voor al het onverwerkte verdriet van haar familie. Zo introduceert Noyons al snel een ‘enorme spatel’ waarmee alle gevallen familieleden door een heldhaftige tante van de grond moeten worden gepeld. Veel later graaft ze dwars door de vloer van een militaire kazerne een gat tot aan het magma van de aarde, in de hoop dat ze daar het balletje verdriet kan achterlaten.
Tegenstribbelende nazaat
Als ze het toneel delen, de vergeten, uit de familiekronieken gewiste Siepa tegenover de tegenstribbelende nazaat, hangt het verdriet tastbaar tussen hen in. Parallel vertellen ze: nakomeling Robijn bezoekt de straten waar Siepa lang geleden liep, van Siepa horen ze hoe zij daar een onderkomen zocht bij een soldaat met vriendelijke ogen en zachte handen. Als in een film komen nazaat en voormoeder steeds dichter bij elkaar. Hun ervaringen vervloeien, maar raken doen ze elkaar niet.
Bojoh en Noyons schakelen behendig tussen ingeleefd acteren en levendig beschrijven. Vooral Bojoh is bewonderenswaardig, zoals ze – al vertellend – een bevalling speelt, of al haar ingehouden woede eruitgooit en dan, vervuld van al dat gif, toch weer in een onderdanige rol kruipt.
Ook Noyons weet de pijn goed te uiten, maar als ze voor de zoveelste keer aan een wildvreemde uitlegt hoe dat balletje verdriet werkt, ben je murw gebeukt door alle zwaarte en is je ontroering net te vroeg opgebruikt. De grote scène waarin je pas echt zou moeten voelen waar al het verdriet vandaan komt, komt daardoor niet helemaal meer binnen. Dan denk je ineens; is het niet wat topzwaar? Dat is zonde, want juist die zwaarte is wat de voorstelling zo indringend maakt: 160 jaar oude pijn, die al lang geleden erkend had moeten worden, rondwarend op het podium.
Foto’s: Maiten de Schepper