We weten het, het gaat niet goed met onze planeet. De klimaatopwarming, al het plastic in de zee, het vierkant draaiende ecosysteem, het ziet er niet goed uit. Ook het Deense Hotel Pro Forma maakt zich zorgen. Tevens is het gezelschap enorm gefascineerd door de schoonheid en het licht van het arctische landschap.
Volgens wetenschappers zitten we niet meer in het holoceen, maar in het antropoceen. De samenstelling van de planeet verandert, niet meer door de natuur zelf, maar door toedoen van de mens. In NeoArctic laat Hotel Pro Forma zien en horen hoe menselijke activiteiten zoals mijnbouw, oliewinningen, ontginning en asfaltering impact hebben op de wereld en hoe het gebied rond de noordpool al enorm transformeert.
Het biedt een blik in de toekomst in geprojecteerde beelden, het is een visualisering van een Titanic-tocht van de Natuur, in confrontatie met het gezang van mensen in onder meer de kleding van Sami, het volk uit Lapland dat lang dicht bij de natuur stond (staat?). Ze zijn sjamanen die proberen deze apocalyps in het blauw te bezweren.
Het moet een 25 jaar geleden zijn dat ik Operation:Orfeo van Hotel Pro Forma zag. Een groots Gesamtkunstwerk van theater, muziek, zang en beeld dat mij bijzonder trof omdat het geprojecteerde beeld sterk harmoniseerde in het geheel. In de jaren ’90 was menig gezelschap op zoek naar beeldend theater, maar vaak bleef dat hangen in een technisch geploeter en ging alle aandacht naar de manier om de projecties in beeld te brengen, waardoor de rest qua spel, tekst, dramaturgie verwaarloosd werd. Bij Hotel Pro Forma viel wel alles samen. Een boeiend theaterverhaal, mooie muziekuitvoering,en perfect aangepaste projecties van geometrische figuren, van lijnen in zwartwit, op de grote houten wand. Goed beeldend theater: het kon!
Mijn verwachtingen waren dus erg hoog voor deze productie met 12 songs, 12 soundscapes, 12 landscapes, 1 planet. Op teksten van de IJslandse songschrijver Sjón (schrijft ook voor Björk) met muziek van de Britse producer Andy Stott en de Letse componist Krists Auznieks. De zangers en zangeressen van het Lets radiokoor zijn in de 12 scènes steeds in andere traditioneel ogende kleding getooid en zingen, met sneeuwbrillen op, voor de grote doeken waarop de beelden geprojecteerd worden.
Mooi is de openingsscène als ze ’the song for plastic’ brengen. Zij zingen de woorden poly-ester, en allerlei andere poly-samenstellingen van plastic. Op de doeken golft groots en traag de fel gekleurde afvalberg van plastic zakken. Ook het koor lijkt in de beelden mee te golven. In de song voor stof wordt het koor als het ware verzwolgen in de projectie van goudkleurige stofdeeltjes. Songs voor ademen, elektriciteit en kleur volgen, en een hymne over de oneindigheid. Allemaal elementen waarmee volgens de auteurs het antropoceen geduid kan worden.
De teksten van de liederen zijn voor mij toch te veel een samenraapsel van citaten uit oude verhalen, mythes en wetenschappelijke quotes. De ene keer raak, maar er klinkt ook nietszeggende woordenkramerij, zoals ‘de mens is het begin en het einde’, ‘de sterren zijn niet gelukkig geweest’. Er wordt gezongen over de vleugels van drakenvliegen, over de reflecties van een afwezige god. Allemaal dichterlijk bedoeld, het zijn hier echter losse flodders, diepgang suggererende, maar loze woorden. Wel treffend is het verhaal over de verhalenverteller, wiens verhaal zo lang is en uit zoveel delen bestaat, dat een luisteraar niet lang genoeg kan leven om het helemaal te horen.
Alle aandacht wordt getrokken door de beelden die als vanuit een kanon afgeschoten worden op de grote achtergordijnen. In het begin en op het einde hangen de doeken in gebroken wit wat te wiegen. Mij spreekt dat aan, het is een beeld dat weergeeft hoe ik op mijn veelvuldige tochten door Scandinavië in herfst, zomer en winter het noordelijk gevoel heb ervaren, hoe ik ondergedompeld en meegezogen werd in het noordelijke landschap met zijn oneindige gletsjers, met zijn ijskappen met zwart roet bedekt, met zijn ‘zingende’ ijsmeren en ’tranende’ bergflanken, met de ruska-herfstkleuren, met het noorderlicht. In Lapland had het ijs een speciale kleur blauw, ik noem het Laps blauw, en heel even zie ik dat in deze voorstelling.
Natuurbeelden glijden in het begin in elkaar over, kleuren van de rotslagen vloeien ineen, natuurelementen verschijnen in micro- en breedbeeld, in herhaling, groot en visueel megalomaan, steeds flitsender. Vaak mooi, maar het is te veel, en het helt over naar gemakkelijke kitsch. Sommige beelden zijn wel erg één-op-één met de gezongen (en in boventitel geprojecteerde) woorden. Zoals bij het lied over ademenen, je ziet in het groot het in- en uitzetten van longen, in het groen, in het geel en in het zwart. We zien beelden van wegschuivende auto’s in een storm, van huizen die meegesleurd worden door een kolkende rivier, van omwaaiende bomen, kapotte huizen en straten, van bosbranden. Het is een teveel aan dergelijke, gelijkogende beelden. De wereldkaart schuift in verschillende kleuren door elkaar, verandert van vorm, wordt weggezogen van het doek. De uiteindelijke apocalyps is er niet met vlammen en vuur, maar in een gloed van noordelijk blauw. Het wit blijft over. Hoe het einde van de wereld toch esthetisch genot kan leveren.
De gezangen die het radiokoor brengt, zijn een mengeling van oude polyfonie en disharmonische tonaliteit. Dat wordt nog versterkt, maar ook verpest door de elektronische klankband. De heldere menselijke stemmen klinken wonderschoon bezwerend als een verzet tegen de bombastische projectiebeelden. Toch wordt deze simpele schoonheid van menselijke kunst aangetast door dat beeldenbombardement. Achteraf denk ik dat ik mijn ogen eigenlijk vaak had moeten sluiten, en mijn eigen herinneringsbeelden van het noorden had moeten oproepen.
Foto: Andreas Somer
Op 21 maart 2018 is NeoArctic eenmalig in Nederland te zien in het Chassé Theater in Breda.