Theatermaker Barbara Willemsen maakt De Òrìṣà als ode aan haar Nigeriaanse roots. Toeschouwers doen bij aankomst een handwasritueel in rozenwater en worden gevraagd slofjes aan te trekken alvorens de theaterzaal te betreden. We nemen plaats aan kleine tafeltjes die om de speelvloer heen staan. Iedereen krijgt eten. Een warm onthaal. (meer…)
‘Christus, dat is toch de perfecte passieve bedpartner.’ Dit citaat uit de voorstelling Nader tot U van Lars Brinkman geeft het thema van zijn performance weer. Ook vraagt Brinkman zich af hoe het kan dat de halve mensheid gelooft in een lijdende man die al zijn kwellingen eerder als genot ervaart dan als pijn. Of is pijn juist genot?
Zijn solo is onderdeel van het Fringe Festival en speelt zich af in een loods naast de horecagelegenheid Pllek op het NDSM-terrein in Amsterdam-Noord. Die locatie is goed gekozen. Brinkman creëert daar met behulp van een reusachtig wit doek verschillende theatrale beelden met een sterk schilderkunstige inslag. Hijzelf zou een Christusfiguur kunnen zijn, gehuld in een wit lendendoek.
Brinkman vertelt de ontdekking van zijn homoseksualiteit aan de hand van verschillende beslissende momenten uit zijn leven, vooral uit zijn vroegste jeugd waarin ‘puberteitshormonen’ door zijn lichaam jagen en hij zich geen raad weet met zijn gevoelens. Hij wil zich uiten, maar hoe? In het Vaticaan raakt hij als slungelige jongen gebiologeerd én extreem opgewonden van een marmeren beeld van een man, met biceps, een brok marmer van kracht dat tegelijk zacht en teder is. Dat hij juist hier in het Vaticaan zijn seksuele geaardheid ontdekt, vervult hem zowel met schaamte als met erotische fantasieën.
De titel van Brinkmans solo is Nader tot U, ontleend aan een van de fameuze brievenromans van Gerard Kornelis van het Reve uit 1966. Ook hierin vormen religie, homoseksualiteit en schaamte de leidraad. Er is een groot verschil: Reve beschikt over een onnavolgbare ironie, en dat ontbreekt bij Brinkman. Zijn tekst en zijn performance is van een schuldeloze eerlijkheid, uiteindelijk staat hij geheel bloot voor het publiek, licht flirtend, zelf een gebeeldhouwde jongeling, hij heeft de schaamte overwonnen.
Wat wel heel vreemd is, is dat elke verwijzing naar de beroemde titel van een van de allermooiste boeken uit de Nederlandse naoorlogse literatuur ontbreekt, zowel in Brinkmans eigen tekst als in het programmablad. Dat is een omissie en zou op zijn minst auteursrechtelijk eerlijk zijn geweest, bovendien is Reve een van de eersten geweest die op deze manier homoseksualiteit en religie met elkaar heeft verbonden.
Terug naar Brinkman. Het is knap en boeiend hoe hij aan de hand van enkele ingrijpende momenten stap na stap tot de ontdekking van zijn liefde voor mannen komt. Hij durft ver te gaan, bijvoorbeeld in de scène waarin hij een goddelijke man – het levende tegenbeeld van het marmeren beeld – bespiedt in een kleedhokje in het zwembad. Zijn fantasieën liegen er niet om. Of zijn kennismaking met de wereld van bondage via een man wiens naam hij niet kent, maar die hem een grenzeloze, spirituele ervaring belooft. Er is nog een aspect aan Brinkmans hoogstpersoonlijke, eerlijke tekst: hij wil zelf geen mannen nemen, hij wil genomen worden, zoals hij in een lang, bijna dichterlijk gebed zingzegt als hij het heeft over ‘O Meester, houd van me’.
Ondertussen heeft hij zich geheel vast gerold in dat witte doek met die touwen, en dat is een sterk beeld. Aan het slot ligt Brinkman op de grond, als Sint-Sebastiaan die met pijlen is doorboord. Opnieuw komen pijn en genot samen, want martelaar Sebastiaan is de verbeelding van het mannelijk naakt en held in de homo- en sm-wereld. Brinkman, dramaturg Sara de Monchy, vormgever Rosa Schützendorf en eindregisseur Jef van Gestel zorgen ondanks het zwaarbeladen onderwerp en de behoorlijk verregaande teksten toch voor lichtheid en charme. Het is zuiver gespeeld van Brinkman, aan het slot lijkt hij bevrijd van de beklemmende schaamte: die is voorbij.