De voorstelling is teruggebracht tot een pure vorm van muziektheater: twee zingende vertellers en een muzikant. Tikje uitgekleed, zou je ook kunnen zeggen. Maar goed, gezien de omstandigheden is het toch fijn dat het Volksoperahuis alsnog een bescheiden versie op de planken brengt van De tranen van Ang, een nieuwe muzikale vertelling over het historisch besef rond koloniale roofkunst, of beter: over het gemis daaraan. (meer…)
Voor Mi Tambú liet Het Volksoperahuis Aldaïr Pieters een grondige bewerking maken van Tambú, a freedom song, een stuk dat ze in 2012 ontwikkelden in samenwerking met het Curaçaose Teatro Luna Blou. Centraal staat de Tambú; een woord dat naar trommel, dans, muzieksoort en feest kan verwijzen en door de hoopgevende en opruiende aard lange tijd door slavenhouders verboden werd. Pieters’ bewerking van het verhaal over twee contrasterende broers maakt muziek nog belangrijker.
Centraal staan broers Johnny (Aldaïr Pieters), die in Curaçao is opgegroeid, en Lorenzo (Romijn Scholten), die op achtjarige leeftijd met zijn moeder naar Nederland vertrok. Na het overlijden van hun vader verkoopt Johnny hun vaders Tambú aan het museum, wordt per direct ontslagen, maakt ruzie met zijn lief en heeft het bepaald niet makkelijk. Lorenzo gaat daarentegen heel lekker, die mag namens Nederland deelnemen aan het Eurovisie Songfestival. Johnny en zijn agent proberen hem te overtuigen wel of niet in het Papiaments op te treden en verwoorden zo zijn innerlijke tweestrijd tussen ambitie en identiteit, een allegorie voor de concurrentie tussen Nederland en Curaçao.
In de Roode Bioscoop, waar de première plaatsvindt, is het erg knus. Tegenover het publiek is precies genoeg plek overgelaten voor de instrumenten van Michael Wanga, zangeres Kris Berry en de twee acteurs. Regisseur Kees Scholten – die zelf 12 jaar geleden Lorenzo speelde – zet enkel een paar rekwisieten in: de hele scène speelt zich af in een bandopstelling. Dat beperkt de bewegingsruimte van de acteurs, maar geeft het geheel ook een intiem en warm karakter.
Door af en toe een sjaaltje over hun hoofd te doen, van t-shirt te wisselen of een bril op te zetten wisselen Scholten en Pieters tussen personages. Scholten zet onder andere een lekker denigrerende museumdirecteur neer en een grappige bekakte minnares van de overleden vader, Pieters blinkt uit in zijn vlotte raps. De prachtige stem van Berry lijmt met de gitaarriedels van Wanga de losse scènes soepeltjes aan elkaar.
In het origineel was Lorenzo aan het trainen voor een marathon, maar door van de broers muzikanten te maken geeft Pieters de Tambú meer dan alleen een symbolische rol; Tambú is ook een uiting van opstand en vrijheid. De mogelijkheid om Tambú op het Songfestival te brengen voelt als een droom met serieus gewicht en de twee argumentaties voor zingen in het Nederlands of het Papiaments komen beide goed binnen.
In de vlotte vertelling heeft humor de overhand en is niet elke scène voor mij als Nederlandstalige even duidelijk of noodzakelijk – zoals Johnny’s ruzie met zijn lief (in het Papiaments) of zijn bezoek aan een verleidelijk zingende Kris Berry – daarvoor komt de mededeling dat een Tambú verkopen ongeluk brengt wat laat (‘ha ja, dat weet natuurlijk iederéén’, zegt Scholten als kakmadam ook al schuldbewust). Zelfs al is Lorenzo’s uiteindelijke beslissing misschien opzettelijk in het midden gelaten (of ik heb toch iets gemist), Mi Tambú is een fijne muzikale avond verbonden door een prikkelende thematische rode draad.
Foto’s: Dietrich van Gobbel