In Afrika kun je, als je genoeg geld neertelt, op groot wild jagen. Die dieren worden dan eerst voor je in een afgesloten stuk land gelokt, zodat je ze alleen nog maar in het vizier hoeft te krijgen en de trekker overhalen. Dat lijkt me toch een beetje een anti-vorm van jagen. Want een echte jager wil toch een prooi die rent? (meer…)
Ze hebben zich bij elkaar neergelegd, de gepensioneerde idealistische leraar Doeze en zijn jongere echtgenote Tacita. De bravoure van vroeger zijn ze al lang geleden kwijt geraakt. Nu slijten ze hun dagen in een flatje aan de rand van de stad.
Hij, ooit docent aan de Vrije School, zegt nog heilig te geloven in het goede en in de verandering, maar: ‘geloven is hard werken’. Dus wil hij een boek schrijven waarin hij het allemaal nog één keer uitlegt. Zij gelooft nergens meer in. Het leven had van alles in petto, maar nu slijt ze haar dagen op de bank in een woonkamer die uitzicht biedt op ‘zo’n zelfde betoneruptie als die waar ze zelf in zijn gehuisvest’.
Het is een cynisch en zwartgallig wereldbeeld dat Rob de Graaf schetst in Matglazen vensters, het tweede stuk dat hij schreef rond deze twee personages. In de dialoog Eiland beschreef hij eerder hoe het voelde om als oorspronkelijke bewoners door projectontwikkelaars te worden weggejaagd om plaats te maken voor jonge creatievelingen en een ‘hoogwaardig winkelbestand’. Nu zijn we enkele jaren verder en zien we een uitgeblust stel dat elkaar vliegen afvangt met holle woorden.
Hun gewapende vrede komt onder druk te staan door het bezoek van Doeze’s zoon uit een eerder huwelijk. Deze Beau staat in zijn opvattingen over de wereld diametraal tegenover zijn voorheen bevlogen vader, die hij een typisch specimen van de twintigste eeuw acht: hoop die is omgeslagen in teleurstelling, grootse ideeën die het niet gehaald hebben, de verbazing over het mislukte streven. ‘Jullie belichamen de desillusie’, zegt hij. Daartegenover zet Beau nieuw realisme. Geen dromen maar realiteitszin. Voor Beau bestaat er geen betere wereld, de wereld is wat er nu aan de hand is.
Het echtpaar wordt gespeeld door Titus Muizelaar en Manja Topper, hoewel ‘spelen’ hier misschien een misplaatst woord is. Hij zit op de bank, zij op haar stoel en ze spuwen de woorden op DWDD-snelheid. Alsof ze het in deze cynische context misplaatst vinden om ons, het publiek, te overtuigen met mooi spel. Haar armen zwabberen alle kanten op, hij oogt als een leeggelopen luchtbed. Je zou het een consequent gehanteerd uitgangspunt kunnen noemen. Deze mensen zijn uitgeput. Bij hun teloor gegane aspiraties past geen verleidingskunst. Het is veelzeggend dat een van de weinige keren dat Muizelaar zijn lichaam actief inzet, hij dat doet als hij zegt dat hij moe is.
Beau, gespeeld door Kuno Bakker, brengt aanvankelijk nog wat dynamiek maar ook zijn woorden zijn hol. Hij blijkt vooral zijn onzekerheid te overschreeuwen omdat hij zijn vriendinnetje, waar hij aanvankelijk zo hoog over opgaf, al twee weken niet heeft gezien. Zijn stoere praatjes over ‘in het nu leven’ zijn niet meer dan een bezweringsformule.
De echo van Tsjechov klinkt in deze voorstelling. Terwijl op de achtergrond de wolken dreigend langsglijden, wordt in dit huiskamerdrama een indringend portret geschetst van drie mensen die zich met grote woorden proberen te wapenen tegen het leven.
Foto: Sanne Peper