In zijn nieuwe voorstelling goochelt Robert Icke met de bekende gegevens uit het Nieuwe Testament. Judas is in zijn versie geen zondebok, maar een complex personage, fenomenaal gespeeld door Hans Kesting. (meer…)
Een podium bedekt met matrassen vol stoeiende jongeren: de set doet denken aan de slaapzaal van een jeugdherberg, ware het niet dat aan de linkerkant een reusachtige kartonnen palmboom prijkt. Vooraan de speelvloer, op de linker- en rechterhoek, staan twee microfoons opgesteld.
Dat is het kader van MARGEM, een voorstelling uit 2019 van de veelvuldig gelauwerde Portugese alleskunner Victor Hugo Pontes, die vrijdag voor het eerst buiten Portugal te zien was tijdens het festival Brandhaarden in Internationaal Theater Amsterdam. De set blijft gedurende de gehele voorstelling onveranderd, wat de tomeloze dynamiek in de actie van de spelers en van de muziek extra kracht bijzet.
Voor MARGEM liet Pontes zich inspireren door Capitães da Areia, de kapiteins van het zand, een vroege roman uit 1937 van de beroemde Braziliaanse schrijver Jorge Amado (1912-2001). Het boek draait om een bende van ongeveer honderd straatkinderen, die zich in leven houden met bedelen, zakkenrollen, gokken en inbreken. De bende woont en ‘werkt’ in Salvador, de hoofdstad van de noordoostelijke kuststaat Bahia, Amado’s geboortegrond.
Zijn ouders runden een boerderij in het zuiden van Bahia. Daar zag Amado als kind de erbarmelijke, slavernij-gelijke werk- en levensomstandigheden van de arbeiders op de cacaoplantages. Zijn latere keuze voor het communisme had alles te maken met die jeugd. Critici zouden Amado’s vroege romans heel lang afdoen als te politiek en te weinig literair. Het weerwoord van de schrijver was dat hij verhalen schreef voor iedereen, niet alleen voor de bobo’s van de literatuur, als solidair eerbetoon aan de armen.
In Amado’s werk gaat maatschappelijke ellende hand in hand met energie, vrolijkheid en stoutigheid – de hoofdmoot van Dona Flor e Seus Dois Maridos (1966), Dona Flor en haar twee echtgenoten, in Nederland misschien wel zijn bekendste boek vanwege de verfilming uit 1976.
In MARGEM gaan optimisme en somberheid niet gelijk op. De voorstelling begint vrolijk, bijna nostalgisch – die kids hebben toch ook wel een mooi leven, denk je als toeschouwer onwillekeurig, zo in de zon en op het strand. Allengs gaat hun ellende meer domineren. Pontes interviewde talloze straatkinderen van nu, en combineerde hun levensverhalen met Amado’s tekst. Het resultaat laat hij brengen door twee professionals – een acteur en een danser – en tien straatkinderen uit de stad waar de voorstelling staat.
Althans, in Portugal, waar MARGEM in de loop van vorig jaar toerde. In Amsterdam zien we een van die Portugese versies. Welke, laat de festivalkrant van Brandhaarden onvermeld. De voertaal van de voorstelling is dus Portugees. Dat vraagt veel van de toeschouwer, want er komt veel tekst voorbij in de boventiteling, en er is heel veel te zien en te beleven op het podium.
De kinderen rennen achter elkaar aan, stoeien of vechten op de matrassen, doen hun verhaal alleen, via de microfoons, of in dialogen, meestal in groepjes verspreid, soms ineens collectief, als een koor, vooraan op de speelvloer. Dit alles wordt regelmatig onderbroken door groepsdansen op meeslepende muziek. De regie en choreografie van deze permanente kermis zijn van grote klasse, net als het spel en de dictie van de kinderen (wie de twee professionele performers zijn, komen we evenmin te weten uit de festivalinformatie).
Met de nostalgische momenten aan het begin zet Pontes zijn verwende, welvarende Amsterdamse publiek alleen maar op het verkeerde been. Happy endings gunt hij ons niet in MARGEM. Hij maakt al snel duidelijk hoezeer straatkinderen op hun hoede blijven – op hun hoede móeten blijven, zoals zij door schade en schande hebben geleerd. Dankbaarheid jegens hulpverleners en andere barmhartige Samaritanen die toevallig hun levens kruisen, kunnen zij zich niet veroorloven. Zij nemen aan wat die hen geven, en blijven intussen schrap staan om te vluchten of te vechten als dat moet.
Naar die permanente onbalans in hun levens verwijst de titel: MARGEM is Portugees voor marge. Pontes benadrukt en symboliseert dat precaire karakter prachtig door Amado’s tekst grillig te samplen met de levensverhalen van nu. Net als de toeschouwer één verhaallijn te pakken denkt te hebben – o ja, dat is Magnum, een van de leiders van de groep – neemt een andere het over, zonder overgang of waarschuwing. Hij raakt net zo verward als de kinderen zelf, van wie sommigen geluk hebben, ergens een veilig onderdak vinden en toegang tot onderwijs, en anderen juist van kwaad tot erger raken, veelal buiten hun schuld.
MARGEM is een voorstelling van grote kwaliteit, net als de andere drie die ik heb gezien op Brandhaarden: Gran Boléro, Sopro en ANΩNYMO. Dat maakt het meer dan jammer dat ze soms zoveel minder bezoekers trokken dan wat we gewend zijn van dit festival. Eerdere edities draaiden om één ensemble – Volksbühne am Rosa-Luxemburg-Platz (2014), Deutsches Schauspielhaus Hamburg (2016) – of één regisseur – Katie Mitchell (2015), Milo Rau (2019). Die raakten steevast uitverkocht. Nu bleven de zalen voor Sopro op 30 februari en voor MARGEM, nota bene een internationale première, ongeveer halfleeg.
Dit jaar kozen programmeurs René van der Pluijm en Anita van Dolen voor het eerst voor voorstellingen uit één regio: Zuid-Europa, ofwel Portugal, Spanje, Italië en Griekenland. ‘We wilden een keer theater afwisselen met dans’, legde Van der Pluijm mij uit, ‘en er zijn bijna geen makers of ensembles die beide disciplines beoefenen. Wat ons betreft zou Brandhaarden in de toekomst ook eens om een acteur kunnen draaien, of om een auteur, die vooral of uitsluitend schrijft voor theater.’
Daarnaast speelde een politiek motief. In hun inleiding in de festivalkrant staan Van der Pluijm en Van Dolen stil bij de ‘grote kloof tussen Noord- en Zuid-Europa’ die binnen de Europese Unie is ontstaan: ‘ “Wij” (die de zaakjes op orde hadden) versus “zij” (die met ons geld gered moesten worden).’ Die kwestie hield hen bezig op hun vele reizen langs de podia en festivals van Europa, om ideeën op te doen voor de internationale programmering van ITA. ‘Als je al ziet hoezeer het Nederlandse en het Vlaamse theater van elkaar verschillen’, zo gaan zij verder, ‘hoe kun je dan landen als Spanje, Griekenland, Italië en Portugal op één hoop gooien?’
Goed punt – alleen is dat wel precies wat je doet als je voorstellingen uit al deze landen onder één noemer presenteert. Misschien verklaart dat de sterk wisselende zaalbezettingen. Misschien hadden Van der Pluijm en Van Dolen eerder en beter aan de buitenwereld moeten uitleggen dát zij deze switch gingen maken, en waarom.
Foto: Joana Magalhães