Remakes en re-enactments vliegen je om de oren. De Keersmaeker, Wim Vandekeybus en Jan Fabre: allemaal hernemen ze momenteel hun werk en zo herleeft de Vlaamse golf opnieuw na dertig jaar. Na Het is theater zoals te verwachten en te voorzien was hernam Fabre ook De macht der theaterlijke dwaasheden, een creatie uit 1984. Kunstgeschiedenis echoot door in een voorstelling die zelf geschiedenis is geworden.
Zo goed als integraal is de re-enactment die Fabre maakte van de spraakmakende voorstelling waarmee hij internationaal doorbrak. Zelf zag ik fragmenten van de voorstelling op televisie begin jaren tachtig. Het was mijn eerste kennismaking met experimenteel theater, zelfs via het beeldscherm staat die herinnering nog in het geheugen gegrifd.
De macht der theaterlijke dwaasheden vertrekt vanuit Richard Wagners magnum opus Ring des Nibelungen, om precies te zijn de opvoering in het Festspielhaus in het Duitse Bayreuth in 1867. Een spraakmakende voorstelling destijds, die een andere blik gaf op het medium opera. Delen in de voorstelling worden gezongen, maar er wordt evengoed gedanst. Fabre heeft een goede neus voor allround performers – de cross-disciplinaire insteek werd zijn handelsmerk. Veel heeft hij niet nodig, nooit eigenlijk. De macht der theaterlijke dwaasheden boeit, omdat het een universum creëert met de meest eenvoudige middelen. Een enkel lichtpeertje en een danseres wier trage bewegingen we op de rug zien. De eenvoud is niet alleen spannend, maar ook uiterst meditatief en precies dat benadrukt de kwaliteit van deze voorstelling, ook nu nog.
Fabre koos een aantal schilderijen. Op het achterdoek zien we uitsnedes daarvan geprojecteerd. Hij liet zijn dansers destijds improviseren met de beelden. In een geoliede montage zien we dat materiaal in vier en een half uur voorbij komen. Veel materiaal heeft een herhalende loop van bewegingssequenties; we leven mee dankzij de uitputtingsslag. Gezongen muziek van Wagner, Strauss en Bizet voedt de emotie. Een rode draad vormt het (tango) dansend koningskoppel, want behalve uit de Ring putte Fabre ook uit Andersons sprookje De kleren van de keizer. Parmantig paraderen de twee naakte koninklijke ‘wizards’ over het toneel, scepter en kroon binnen handbereik. Een van de twee koningsrollen werd destijds nog door Wim Vandekeybus gedanst.
Voelt de re-enactment aanvankelijk nog wat gedateerd aan, na een dik uur krijgen de dansers je in de greep, vooral dankzij een doldwaze slapstickachtige scène met een stapel borden, die het midden houdt tussen circus en revue en waarin de dansers hun meest vreemde skills etaleren. Theater is spelen, we zien het letterlijk in een spelletje op het podium. In dat gegeven zit Fabre’s punt van destijds. Theater, dat is doen alsof – het bourgeoisietheater van destijds berustte op een leugen. Van dat punt zijn we inmiddels wel doordrongen en in die zin heeft Fabre’s boodschap wel ingeboet. Neemt niet weg dat de voorstelling nu een mooi – en dubbel – perspectief op de geschiedenis laat zien.
Was in Het is theater zoals te verwachten en te voorzien Duchamp alom aanwezig, dit werk neemt een ander kunsthistorisch perspectief. In verschillende sequenties – onder meer in een scène waarin de performers eindeloos lang op hun plaats rennen – worden jaartallen geroepen; jaartallen met de daaraan verbonden hoogtepunten uit de dans en toneelgeschiedenis. Memorabele voorstellingstitels van iconen als Stanislavski, Wigman of recenter Cunningham en Brooke passeren zo de revue, net als de plekken waar hun voorstellingen speelden. Veelal verdwenen theaters en festivals. De opsomming stopt bij het begin van Fabre’s eigen werk, tevens het begin van de Vlaamse golf en zo plaatst Fabre zichzelf in de geschiedenis. Voelbaar is de opwinding in de zaal van een jonge generatie kijkers, die de dansers joelend een hard onder de riem steekt. Het werkt. De dwangmatige prestatiedrang is koning, de tijd die Fabre neemt het counterpoint. Die thema’s zijn nu nog relevanter zijn dan dertig jaar geleden.
Fabre vult het magnum opus met rituelen zoals het open- en dichtknopen van een hemd, het roken van een sigaret en het opruimen van scherven. Minimalistische composities van Wim Mertens versterken zo nu en dan de dynamiek. Heel even wordt het veelgebruikte kostuum, zwarte broek en wit hemd, ingeruild voor een glitterend discopak. Daarna vertraagt De macht der theaterlijke dwaasheden weer aangenaam. In een repetitieve sequentie springen de vrouwen steeds opnieuw in de armen van de mannen, om er ook weer steeds opnieuw uit te vallen. Geleidelijk en subtiel transformeren de acties en keren ook de kusgeluiden uit het begin van de voorstelling terug. ‘Küsse, Bisse. Das reimt sich, und wer recht von Herzen liebt, kann schon das Eine für das Andre greifen.’ Nog eenmaal klinkt een lied, terwijl twee papagaaien op de voorgrond de echo in het re-enactment bevestigen.
Foto: Wonge Bergmann