In het monodrama Lullaby is een moeder op zoek naar het juiste liedje om haar baby in slaap te wiegen. Haar pogingen raken verloren in de protestkreten die van buiten op straat lijken te komen. Ze wordt steeds rustelozer, terwijl het protest alsmaar aanzwelt, terwijl ze op het kind rust moet uitstralen. (meer…)
De vloer is een spiegel. Een koppeltje vissen zet aftastend hun bewegingen in op die vloer. Of zweven die twee onder de waterspiegel?
De jonge choreograaf Piet van Dycke won in 2018 de Jacques de Leeuwprijs en in 2015 de Beste Belgische & Nederlandse Danssolo op Tweetakt. Hij is een van de leden van het jonge Vlaamse collectief dOFt. Zijn werk valt op door de acrobatische en slapstick-achtige bewegingstaal, gesproken woord als deel van de soundtrack en humor. Lullaby, dat hij maakte met Annemijn Rijk, was gisteren te zien tijdens Festival Cement.
Van Dycke en Rijk hebben zich gehuld in donkergroene regenjassen, zonder de armen door de mouwen te steken en met vissenkoppen die als masker onder hun capuchons uitsteken. Ze turen naar het spiegelende oppervlak en stoten elkaar even tegen de schouder. Ze ontdekken hun staartvin. En dan zet een swingende beat in en begint een reeks herhalende duetten waarbij de visdansers door het wateroppervlak breken, hun vissenhuid afleggen en mens worden. Zo kunnen ze hun in oranje sneakers gestoken nieuw ontdekte voeten flink uittesten.
De man en de vrouw waarin ze zijn geëvolueerd rollen en springen in tientallen varianten van een tweelingkoprol over de spiegelende vloer. Ze pakken elkaar bij de enkels, de heupen of de nek beet en vallen in een vloeiende boog voorover of achterover, tuimelend over elkaar heen. Alsof ze nog altijd waterwezens zijn en gedragen worden door het water.
Hij helpt haar zweven, zij dwingt hem in een lastige positie. Ze hebben hun maskers afgelegd en laten hun emoties zien met een groot naturel; regelmatig is de vraag of het nu het personage van de man is die het personage van de vrouw bemoedigend toeknikt vlak voor een lift, of dat het Van Dycke zelf is die zijn spelplezier ziet weerspiegeld in de open blik van Rijk. En zo kijken ze ook ons aan, hun publiek. Wat leuk dat jullie er zijn, stralen ze uit. Sorry, we hebben wat uit te vechten.
‘Can’t sleep it’s killing me. These hours are killing me. Calm down you’re killing me’ klinkt het op de beat. En intussen kijken die twee, en wij, voortdurend in die enorme spiegel op de vloer. Ja, zij maken het elkaar lastig, en dan weer goed, om de relatie vervolgens weer te laten ontsporen in woeste heupgrepen, vrolijke liftpartijen en onmogelijke houdingen. De spiegel biedt reflectie, gewild en ongewild want hij is overal, en de twee proberen het steeds opnieuw, met hun open gezichten, als in het theateruniversum van Beckett. Ze falen nog eens, ze falen beter.
Ze durven ook steeds meer. Langer en langer duurt het moment dat Van Dycke in een omgekeerde driehoek moet staan: met de kruin van zijn hoofd steunend op de vloer en de billen in de lucht moet hij wachten tot Rijk hem komt bevrijden. Dankzij de spiegeling zien we zijn bezwete gezicht twee keer samenknijpen in concentratie om die houding vol te houden. Zijn armen, die omhoog wijzen, willen rusten op de vloer, hij wil misschien wel terug het water in, maar dat is niet de afspraak. De spiegel geeft niet mee. Rijk intussen vervaagt nog eens de grens tussen haar personage en zichzelf en laat het ongemak duren. Twintig minuten blijken genoeg om het lichaam te laten vertellen hoe lastig en hoe mooi het is om samen te zijn.
Foto: William van der Voort