De bewerking die regisseur Konstantinos Vasilakopoulos en schrijver Aska Hayakawa maakten van de Italiaanse novelle Impossible is gedurfd, maar dusdanig geabstraheerd dat het gissen blijft naar de inhoudelijke noodzaak van de makers.

Soms zie je als recensent een voorstelling die zó op afstand blijft dat je echt enorm nieuwsgierig wordt naar wat de makers ermee beoogd zouden hebben – of waar je persoonlijke kennis misschien tekort heeft geschoten. In het geval van mijn ervaring met Life isn’t a Godard film, de nieuwe voorstelling van de jonge regisseur Konstantinos Vasilakopoulos, is er in ieder geval een zeer relevante lacune in mijn culturele bagage: ik heb nog nooit een film van de Franse maestro gezien (of van nouvelle vague-generatiegenoten als Truffaut, Varda of Rohmer, for that matter).

En dat, vermoed ik, verklaart een deel van het gevoel dat ik bij Life isn’t a Godard film kreeg: het gevoel dat er een berg vormelijke verwijzingen langs me heen gingen. Vasilakopoulos en zijn schrijfpartner Aska Hayakawa bewerkten voor de voorstelling de novelle Impossible van de Italiaanse schrijver Erri De Luca, over een oude man die door een jonge onderzoeksrechter bevraagd wordt in een mogelijke moordzaak. In de novelle speelt het activistische verleden van de verdachte een belangrijke rol; De Luca laat ondervrager en ondervraagde in lange filosofische discussies over staatsinrichting, broederschap en communisme verzeilen.

De regisseur kiest er echter voor om de vrij eenvoudige vorm van De Luca’s verhaal, die bestaat uit de ondervragingen en de brieven die de verdachte vanuit de cel aan zijn geliefde stuurt, zowel te abstraheren als te compliceren. In Vasilakopoulos’ versie is de nationaliteit, en daarmee de nationale geschiedenis, van de hoofdpersonages onduidelijk – een ongelukkige keuze, omdat het oorspronkelijke verhaal juist grotendeels zijn kracht ontleent aan de specificiteit van de Italiaanse politieke geschiedenis (die zelfs deels autobiografisch is – De Luca maakte eind jaren zestig zelf deel uit van een links-radicale beweging).

Daarnaast wisselt hij de scènes tussen de man en de onderzoeksrechter (en later, een advocaat) af met dansante scènes waarin de vier acteurs unisono filosofische teksten voordragen en deze illustreren met handbewegingen en danspassen. Daarnaast zijn er enkele droomachtige scènes die moeilijk een plek zijn te geven: een misgelopen arrestatie waarin de agent uiteindelijk in elkaar wordt geslagen, een soort clichématige verleidingsscène tussen de geliefde van de man en de onderzoeksrechter, een nachtelijke dialoog tussen de man en zijn geliefde – het is allemaal zo fragmentarisch en extreem gestileerd uitgevoerd dat er moeilijk een touw aan vast te knopen is.

Ik vermoed dat Vasilakopoulos en Hayakawa misschien iets willen zeggen over de grens tussen fictie en werkelijkheid, en de (on)mogelijkheid van objectieve waarheidsvinding. Vandaar wellicht ook de filmische beelden in de voorstelling: de extreme gestileerdheid is wellicht, in de voetsporen van Godard, een kritisch commentaar op het bourgeois nastreven van realisme door andere makers. En de beeldclichés die Vasilakopoulos hanteert (vooral door van het enige vrouwelijke personage een soort femme fatale te maken) zouden dan kunnen worden gelezen als een statement over hoezeer dat soort archetypes ons beeld van de realiteit bepalen.

Maar je leest het al: dit is slechts giswerk, tijdens het bekijken van Life isn’t a Godard film bleef een echt moment van connectie of inzicht onbereikbaar. Vasilakopoulos verzandt – in ieder geval voor deze niet-Godardkenner – te veel in vormelijke abstractie zonder eerst de filosofische, psychologische, dramatische of politieke inzet van zijn werk tastbaar te maken.

Foto’s: Sjoerd Derine