Tien jaar geleden had het moeten openen, het Nationaal Historisch Museum, locatie: Arnhem. Toneelgroep Oostpool uit die stad neemt met dat gevoelige onderwerp van destijds in de bagage deze zomer het podium van het Amsterdamse Bostheater over en drukt in Hollandsch Glorie verre van fijnzinnig op littekens van Neerlands’ verleden, heden én toekomst. (meer…)
Het lijkt een eeuwigheid geleden en in een totaal andere wereld, maar vorige zomer maakte Charli Chung de Paradevoorstelling Alles wat liefde is. Een komische voorstelling die de liefde niet alleen bekeek door scènes uit Hollywood blockbusters na te spelen, maar ook de visie op liefde van de drie spelers en het publiek daarbij betrok. Liefdesziek ontpopt zich als het door de coranacrisis aan betekenis winnende vervolg waarbij twijfel en isolement centraal staat.
Met ‘Is there anybody out here?’ van Pink Floyds The Wall opent de voorstelling in totale duisternis. Als de lampen weer op het speelvlak gericht zijn, zien we een bank, twee acteurs op anderhalve meter afstand van elkaar en een verder totaal lege vloer, waardoor het an sich niet buitengewoon grote speelvlak veel groter lijkt. Ditmaal geen uitbundigheid, geen publieksparticipatie, geen direct contact.
Ja, we zijn er, out there, met dertig om precies te zijn. Mooi is hoe het desolate toneelbeeld de huidige theaterwereld in al zijn kaalheid pijnlijk invoelbaar maakt. Maar Liefdesziek is ondanks alle verwijzingen die gemakkelijk als zodanig zijn op te vatten geen voorstelling over theater ten tijde van een pandemie, integendeel.
De poëtische tekst van Bart van den Donker heeft niets van doen met het romantische plaatje dat niet alleen de basis is van Hollywood of reclames, maar veel met Roland Barthes Fragments d’un discours amoureux. Net als in dat boek is hier sprake van een verliefde die lijdt en spreekt, opgesplitst in dag (Daniël Cornelissen) en nacht (Jesse Mensah). Hun beider verlangen naar die ene alles overweldigde liefde is groot, bijna net zo groot als de angst daarvoor: ‘Maar ik wil gewoon alles, een ongelukkige verliefdheid dat wil ik, dat ik van je hou en weet dat dat tijdelijk gaat zijn en dat ik er aan kapot zal gaan of dat het zelfs helemaal niet zal zijn.’
Ze ruziën, voeren een rituele hammer and dance uit, naderen elkaar om dan meteen weer afstand te nemen. Ze hebben letterlijk huidhonger, walgen van de afstand en hebben contactangst op hetzelfde moment. De liefde is tegelijkertijd droombeeld en ergste nachtmerrie. Overtuigend schakelen beide acteurs van kwetsbaar naar zelfspot, van timide naar woedend, van willen blijven geloven dat het wél kan naar wanhoop en berusting.
Buitengewoon knap is dat tekst, spelers en regie het aan de toeschouwer laat of we hier nu twee personages en mogelijke geliefden zien of we getuige zijn van een interne dialoog, zoals de tekst ook suggereert: ‘Ja, het is belachelijk dat ik deze hypothetische discussie voer met mezelf maar het is omdat ik dan weet dat ik niet gek word, snap je?’
Moet je, om echt te geloven in de liefde schizofreen zijn, of draait ook liefde net als theater rond het opschorten van ongeloof? Een antwoord krijgen we niet, maar de voorstelling eindigt met een melancholieke schuifeltango. Echt contact is mogelijk. Met jezelf. De ander. Ook in het theater. Ook nu.
Foto: Bas de Brouwer
DeClaus Theatertekstkritiek besprak de tekst Liefdesziek van Bart van den Donker, ‘een hartenkreet om allesverzengende liefde’.