Een wit doek hangt in een holle halve cirkel richting het publiek. De frontale verlichting is fel, langs de onderkant is nog een strip bevestigd met led-verlichting. Af en toe knippert een ledstrip op als een stroboscoop die vergeten is dat hij uitstaat. Evenals de contextloze achterwand is de podiumvloer leeg en wit. Geen rechte hoeken, geen zwart. Een tandartspraktijk zonder tandartsstoel of -gereedschap. (meer…)
Hoewel ze al haar halve leven in België woont, voelt Shokat zich daar nog altijd niet helemaal thuis. Pas als ze in haar geboorteland Iran is, kan ze vrij ademen, dingen zelf regelen, haar gevoelens uiten. Het Nederlands vormt voor haar een barrière, het voelt niet ‘eigen’. Shokat doet haar verhaal in gefilmde fragmenten die te zien zijn op beeldschermen. Die hangen in het decor van Let us Believe in the Beginning of the Cold season. Ze spreekt Farsi, de taal van Iran.
Haar dochter, theatermaker en (tv-)actrice Sachli Gholamalizad, maker van deze solovoorstelling, voelt met haar mee. Wanneer Sachli Farsi of Engels spreekt, begrijpt iedereen direct dat ze geen native speaker is. Niemand stoort zich daaraan. Als ze Vlaams Nederlands spreekt zou zij als Belg de taal perfect en uitputtend moeten beheersen, vindt ze. Maar dat doet ze evenmin. Taalbeheersing is dus een eerste vereiste om je ergens volledig thuis te voelen. Ziedaar het probleem van mensen die tussen meerdere culturen in leven.
Gholamalizad maakt met Let us Believe in the Beginning of the Cold Season de derde solovoorstelling waaraan de zoektocht ten grondslag ligt van de Iraanse Vlaamse naar haar wortels en naar haar identiteit als individu tussen twee culturen. Maar waar de eerste twee delen van het drieluik, A Reason to Talk en (Not) My Paradise, geslaagd waren en zelfs bejubeld werden, houdt Gholamalizad de toeschouwer met deze derde editie te veel op afstand.
In een uit steigerpalen opgetrokken decor, voorzien van camera’s, beeld- en projectieschermen, blijft de performer zelf goeddeels buiten beeld. Ze draagt een zwart pak en verblijft een groot deel van de voorstelling bijna onzichtbaar in het duister achter die steigers. Nu en dan valt opeens op dat ze daar over een steigerpaal heen klimt, erop leunt of eraan gaat hangen, maar die handelingen lijken niet meer betekenis te hebben dan een soort abstracte dans met het decor, ondersteund door een elektronische soundscape. Aan de steigerpalen hangen de beeldschermen die de feitelijke hoofdrolspelers zijn in deze voorstelling. Gholamalizads eigen aanwezigheid tussen de steigers voelt lukraak.
Op de beeldschermen zijn nu en dan in close-up fragmenten te zien van Gholamalizad tussen de steigerpalen. Van eerder gefilmde flarden van monologen door Gholamalizad, zoekend naar woorden. En van moeder Shokat die aan het woord is, goeddeels in het Farsi. Zij vertelt over de kinderboeken die ze voorlas aan haar dochter en over de verhaaltjes die ze verzon. En ze vertelt in het kort hoe ze zich voelt als Iraans Belgische.
Dat dominante gebruik van beeldschermen is verwarrend, de toeschouwer verliest er volledig de focus op de lijn van de voorstelling door. Het gezicht van die Farsi-sprekende moeder is veelal in stukken ‘geknipt’ te zien op meerdere beeldschermen tegelijk, terwijl andere schermen de Engelse vertaling van het gesprek laten zien en het scherm bovenin de achterwand de Nederlandse. Doordat die schermen steeds voor verschillende toepassingen worden ingezet, zit je van beeldscherm naar beeldscherm te switchen omdat je denkt dat je anders iets mist.
Wanneer Gholamalizad zelf op de voorgrond treedt, vertelt ze in fragmenten een Iraanse mythe, een sprookjesachtig verhaal over vogels die het fabeldier Simorgh gaan zoeken in een soort paradijs. Ze brengt een erotisch gedicht van de Iraanse dichteres Forough Farrokhzad (1934-1967) dat niet echt aankomt wanneer je niet kunt plaatsen wie zij was of wat haar betekenis was. Gholamalizad zingt een lied van een Iraanse zangeres, voert een stukje dans uit. Vertelt weer over de zoektocht naar Simorgh. De techno house wordt gaandeweg steeds luider (muziek: Jan De Vroede).
Door deze opbouw in flarden wordt Let us Believe in the Beginning of the Cold Season een al te fragmentarisch geheel. En co-regisseur Maryam Kamal Hedayat heeft niet gekozen voor een sturender format, dat het geheel meer samenhang had kunnen geven. We zien een stukje sprookje, een partje interview, een fragment monoloog van de maker, in stukken geknipte gezichten op beeldscherm, een lied, het begin van een dans: het is allemaal te weinig en te onsamenhangend om een krachtig en veelzeggend geheel op te leveren. De spagaat tussen twee culturen, de moeder die ondanks een langdurig verblijf in België Iraanse is gebleven: dat begrijpen we. Maar Gholamalizad meldde vooraf dat ze het in deze voorstelling wil hebben over de positie van de vrouw, over emancipatie, over vrouwelijke seksualiteit. Die thema’s komen niet uit de verf. De zoektocht naar een identiteit tussen twee culturen wel. Naar hoe je als nieuwkomer – en vooral: als kind – te verhouden tot het land waarin je min of meer bij toeval woont.
Het is gek, zo’n kleine en persoonlijke voorstelling, en toch blijft Gholamalizad aan de buitenkant, weet ze niet te raken. De voorstelling mist focus, en de maker blijft te zeer op afstand.