Vallen kun je op allerlei manieren doen: languit voorover of met een koprol, gracieus of juist met volle kracht – pats! – tegen de grond. Je kunt van de slaap in elkaar zakken, jezelf vol energie de lucht in lanceren, of struikelen omdat er iemand plotseling op je rug springt. In Lepeltje Lepeltje, ‘een voorstelling over vallen’ van het Utrechtse dans- en muziekgezelschap De Dansers, komt het allemaal langs.

Om al dat vallen op te vangen – maar liefst 782 keer volgens de spelers zelf – ligt op de speelvloer een enorme stapel matrassen. Die roept, in combinatie met de fluwelen kostuums, het gevoel op van een slaapfeestje; van keten, forten bouwen en de trap af roetsjen op een matras. Dansers Yoko Ono Haveman, Youri Peters en Fleur Roks laten hun lichaam keer op keer op de matrassen stuiteren, verstoppen zich erachter of slingeren ze wild in het rond terwijl een ander er overheen springt en onderdoor rolt. In de wereld van Lepeltje Lepeltje kun je zo hard tekeergaan als je wilt, je landing is altijd zacht.

Toch durft niet iedereen zich te laten vallen. Hans Vermunt houdt zich liever afzijdig, om met zijn gitaar, xylofoon, melodica en loopstation de acrobatische choreografie van muziek te voorzien. Met zijn onopgesmukte, maar expressieve stem zingt hij over vallen. Dat hij er niet van houdt, omdat het pijn kan doen, maar dat je er toch veel van kunt leren en dat het onvermijdelijk is. ‘Iedereen vliegt weleens uit de bocht.’

En inderdaad, alle spelers draaien wel een keertje door. Peters zet gefrustreerd zijn tanden in een matras, Haveman gilt van angst als de anderen haar van een stapel matrassen af proberen te trekken en Vermunt barst midden in een liedje dat begon met vrolijke bebopklanken plotseling in huilen uit. Maar dan roepen de spelers elkaar met knuffels, bemoedigende woorden of zachte dwang weer tot de orde. Als het allemaal te veel wordt, kruipen ze met zijn vieren dicht tegen elkaar aan, slaan ze de armen om elkaar heen en sluiten hun ogen.

Je moet jezelf vol overgave in het leven gooien, en als je onderuit gaat zijn daar altijd je vrienden om je op te vangen: die boodschap komt steeds terug in de choreografie van Josephine van Rheenen. Hoe roekeloos de dansers zich ook bewegen, de liefdevolle manier waarop ze elkaar even later optillen en vasthouden straalt geborgenheid uit. Het is knap hoe de dansers zichzelf en elkaar alle kanten op slingeren, terwijl het er licht en speels uit blijft zien.

Er is niet altijd een verhaal te ontwaren in de interactie. Zo lijken de emotionele uitbarstingen van de spelers vaak niet logisch te volgen uit de gebeurtenissen. De nadruk ligt niet op waaróm de spelers boos, bang of verdrietig zijn, maar op de manier waarop ze dat uitdrukken. Soms lopen de gemoederen zo hoog op, dat de speelvloer één grote chaos wordt. Zoals de scène waarin Vermunt met een lichtsnoer om zijn nek haast opera-achtige klanken maakt, terwijl de dansers zichzelf met Japanse strijdkreten op de grond werpen. Op dit soort momenten kun je je afvragen of de voorstelling niet iets te abstract wordt voor jonge kinderen. Toch blijft Lepeltje Lepeltje steeds vermakelijk om naar te kijken. En als je na afloop dertig kinderen en een enkele vader enthousiast op de matrassen ziet rondstuiteren, weet je zeker dat de voorstelling geslaagd was.

Foto: Bart Grietens