Twee oudere heren schuifelen de pauze in, terwijl de ene mompelt: ‘Wat zijn vrouwen toch gevaarlijk.’ Dat geldt zeker voor Carmen in Bizets opera, maar daar moet wel meteen aan worden toegevoegd: Wat kunnen mannen toch ongelofelijke sukkels zijn. (meer…)
‘Geliefden op aarde leven altijd in oorlog en vrede’, zo luidt een van de zangteksten uit Le lacrime di Eros, de nieuwe, beklemmende en soms wonderschoon gezongen voorstelling door De Nationale Opera. Liefde en kwelling, hartstocht en gemis, verlangen en liefdesverdriet, pijn en sensualiteit: regisseur Romeo Castellucci en dirigent Raphaël Pichon, tevens verantwoordelijk voor de gehele muzikale leiding, transformeren de tranen van de tragische god Eros tot intens verdriet, tot de dood aan toe.
Toegegeven, het zijn grote woorden maar dat is precies ook wat deze productie de toeschouwer wil vertellen. Liefde is alomvattend groots, en juist daardoor zoet én martelend. Het zijn deze heftige tegenstellingen die voor dynamiek zorgen, zowel in de muziek als in de tekst. Renaissancedichter Petrarca schreef er al over, zwaarte en zoetheid ineen.
Musicus Pichon vindt zijn inspiratie in de vroege renaissancemuziek, met de madrigalen en de opera L’Orfeo (1607) van Monteverdi als uitgangspunt. Maar hij gebruikte veel meer: een indrukwekkende rijkdom van muzikale en poëtische bronnen van zo goed als vergeten componisten als Fantini, Peri, Allegri en Caccini, die allen leefden en werkten rond begin 1600.
Pichon en zijn koor en orkest Pygmalion brengen de muziek nauwgezet op historische instrumenten uit de renaissance, waaronder fluiten en cornetten. Zeker in de eerste delen van de productie zorgt dat voor een feeërieke, pastorale sfeer. We lijken terechtgekomen in een vrolijk herdersspel met begeleidende teksten over viooltjes, nimfen, zuchtende briesjes uit het woud en ritselend lover.
Maar dat is schijn, daarvan overtuigt ons de regie. Castellucci en Pichon hebben de voorstelling in zes boeken verdeeld, Libro I t/m VI, met titels als Liefdesmachine, Amor (Liefde), Eenzame Plek, Gif in het Woord en Contra Mondo ofwel Tegenwereld. De uitvoering speelt zich goeddeels af in een witte, steriele ruimte die doet denken aan een medische of psychiatrische locatie.
De eerste scène die we op het toneel zien, is een bloeddonatie. Een vrouwelijke figuur offert haar bloed dat in lange, doorzichtige slangen – die zullen in vele vormen terugkeren – naar een bassin vloeit. Ze geeft zoveel bloed, dat ze bijna bezwijkt.
Meteen daarop dansen herders een vrolijke dans en rijden ze een houten liefdesmachine het toneel op, een apparaat dat uit op elkaar gestapelde menselijke figuren bestaat die in ritmische dynamiek het liefdesspel beoefenen. Het is kil, mechanisch, liefdeloos bijna, een perpetuum mobile van de liefde.
Het volgende boek, Amor, toont enkele martelwerktuigen die associaties oproepen met een elektrische stoel, met bondage en er is zelfs een bed waarop een man langzaam wordt uitgerekt. Een vrouw wordt vastgebonden op een wit bed, haar bovenlichaam bedekt met een laken, en ze krijgt emmers water over zich uitgegoten, tot haar spartelende en tegenstribbelende lichaam stilvalt.
In een andere scène (die uit het boek Gif in het Woord) daalt een reusachtige gouden ring, de extreme uitvergroting van een trouwring, omlaag en eromheen slingert zich een slang. De verwijzingen zijn duidelijk: het is de slang die Adam en Eva uit het paradijs verdrijft en het is ook de slang die staat voor het gif van de liefde.
Als je goed luistert, hoor je zelfs even het kwinkeleren van een leeuwerik, terwijl de toneelbeelden vooral bloed en beklemming laten zien. Veel van de diep doorleefde, soms bittere teksten zijn ontleend aan de Franse filosoof, dissident en surrealist Georges Bataille die met Les larmes d’Éros (1961) de naam geeft aan deze productie; ook zijn verwijzingen te herkennen naar zijn hoofdwerk L’Erotisme (1957) over de samenhang tussen het Kwaad, erotiek en de dood.
Met de zes boeken die de zes delen van de productie volgen, reizen we door de tijd, uitkomend bij het nu. Geluidskunstenaar en elektro-akoestisch componist Scott Gibbons heeft op basis van de zestiende- en zeventiende-eeuwse composities een klanklandschap ontworpen dat steeds verder naar het hedendaagse opschuift, en zelfs met behulp van moderne technieken in de zaal helemaal rondom opklinkt.
Het dramaturgische uitgangspunt van Le lacrime di Eros wordt gaandeweg duidelijker: de dichterlijke teksten op de madrigalen en opera-aria’s uit vroeger tijden bieden het evenwicht van zoet en zwaar, van liefde en melancholie, maar in de beeldtaal plaatst Castellucci daar het wrede, beklemmende, zelfkastijdende en zelfkwellende aspect van de liefde tegenover, bij wijze van nietsontziend contrast. De vraag is gerechtvaardigd waarom zijn enscenering zo zwart moet zijn, zo choquerend ook, tot eindigend in de dood.
Het is op bepaalde manier ook fascinerend, dat contrast tussen kilte en passie, vooral in de rituele, onbewogen wijze waarop de grote cast van herders (pastori) en performers gestalte geeft aan deze visie. Hartebloed vormt een belangrijke schakel, en dat leidt tot een humoristische scène, waarin een enorme plas bloed eerst met een wit laken wordt opgedweild door een vrouw, waarin we de nimf of Euridice kunnen zien. Dan komen twee schoonmaakkarretjes het toneel opgereden.
In zangtechnisch opzicht valt er veel te genieten, zeker de soli in combinatie met de muziek. Sopraan Jeanine De Bique in de dubbelrol van nimf en Euridice is prachtig met haar lang uitgesponnen zanglijnen. Mezzosopraan Katia Ledoux als messagiera, de boodschapper of vertelster, beschikt over een gloedvolle kracht in haar stem en bariton Gyula Orendt als dichter en vertolker van de titelrol Orfeo heeft de juiste beredeneerde koelte die past bij het gehele regieconcept.
Die cerebrale koelte die Orfeo uitstraalt, in contrast tot de emotievolle herder van tenor Zachary Wilder, is maatgevend voor de gehele productie; er vloeit veel vurig bloed, maar de sfeer van deze tranen van Eros is eerder verkild te noemen. Het is mooi, bevreemdend en op bepaalde wijze ook ontroerend. En dan laat ik het onderkoeld geacteerde en gezongen slot, op elektromuziek van Scott Gibbons, nog onbenoemd. Daarover meer prijsgeven zou zonde zijn.
Foto’s: De Nationale Opera | Monika Rittershaus
recensie van Neil van der Linden
https://basiaconfuoco.com/2024/11/18/vroege-barokklanken-begeleiden-liefde-en-dood-op-design-pijnbanken/
Gisterenavond (20-11-2024) een prachtige uitvoering bijgewoond van Le Lacrime di Eros. Het was een verklanking en visualisering van de martelingen van de liefde. Ik had me voorbereid op een heftige vertoning na positieve en zeer negatieve recensies gelezen te hebben in de landelijke pers en online. De martelingen werden zeer gestileerd en esthetisch voltrokken. De ‘slachtoffers’ werden zachtmoedig behandeld door hun ‘folteraars’ en konden na hun beproeving direct weer opstaan en soms zingen. De handelingen botsten voor mij niet met de Renaissance muziek. Het literaire stijlmiddel oxymoron kwam wel bij me op. Er werd over het algemeen zeer goed gezongen en gespeeld. De niet echt grote stemmen kwamen redelijk goed over. Details uit de orkestbak gingen jammer genoeg vaak verloren. Het koor en de madrigalisten waren uitstekend alhoewel Raphaël Pichon en het koor het niet altijd eens waren over het tempo. Van een surround sound was op mijn plaats (rij 11, stoel 29) weinig te merken. Op één prachtig moment na. Aan het begin van Libro V (Venum in Parole) zingen vier vrouwen de goddelijke muziek van Monteverdi met de woorden ” Apprendete pietà, donne e donzelle!” (Toon toch medelijden, vrouwen en meisjes). Aan het einde van BOEK V wordt dit herhaald maar dan komen de klanken van grote hoogte. Een hemels moment. De voorstelling eindigt met een liefdesdood of zo U wilt een “suicide pact”. (De nummerplaten van de auto’s waren Nederlands). In de Monteverdi weken die de Nederlandse Opera organiseerde in de zeventiger jaren o.l.v. Nikolaus Harnoncourt en Gustav Leonhardt werd Monteverdis ballet Il Ballo delle Ingrate ook uitgevoerd maar dan in Renaissance kostuums en in een reconstructie van de danspassen uit die tijd. Het succes was gisterenavond groot. De zaal was zeer goed bezet maar niet uitverkocht. Er was weer flink met goedkope kaarten gestrooid, had ik de indruk.
“Zing Vecht Huil Bid Lach Werk en Bedonder”
DNO acht zich een excellent voorbeeld van culturele vooruitgang: alles moet anders, het moet urgent en en het moet schuren, het moet divers, etc. De essentie van opera (wij verklappen het u: mooie muziek, mooie zang) is vervangen door een beleid waar woke-achtige oppervlakkigheid de maatstaf is voor zelf benoemd succes, waar de zogenaamde diepgang of diepere lagen alleen nog te “verklaren” zijn met quasi-diepzinnige begeleidende teksten die niemand leest. De zogenaamde “innovatie” is vooral het herhalen van hetzelfde, de mallemolen van bizarre subsidiekunst. En de echte opera-culturele schatten? Die liggen netjes verborgen onder een berg van clicks en likes, want wie heeft er nog tijd voor en inzicht in authentieke cultuur als je, met rampzalige gevolgen, de positie van internationale trendsetter je hoogste doel in je leidinggevende operaleven is?
De lijdensemmer is vol.
https://operagazet.com/dno-en-het-institutioneel-falen/?lang=nl
“Zing Vecht Huil Bid Lach Werk en Bedonder”