‘The Prisoner’, de meest recente voorstelling die Peter Brook bij zijn Théâtre Des Bouffes Du Nord maakte, staat vanaf woensdag in de Stadsschouwburg Amsterdam tijdens Brandhaarden 2018
Op het festival Brandhaarden, dat dit jaar is gewijd aan het Parijse Théâtre des Bouffes du Nord van Peter Brook, brengt de Stadsschouwburg Amsterdam ook een voorstelling die is geregisseerd door Katie Mitchell, van wie in 2015 een uitgebreide presentatie als Brandstichter was gegeven, waarna we haar regelmatig bij De Nationale Opera en Toneelgroep Amsterdam hebben kunnen zien. La maladie de la mort, naar een korte roman van Marguerite Duras uit 1982, is dan ook een echte Katie Mitchell-voorstelling en heeft weinig te maken met het uitgebeende theater van Peter Brook.
Met De ziekte van de dood vertelt Marguerite Duras niet zo’n vrolijk verhaal. Een norse man op een hotelkamer bij zee huurt voor vrij veel geld een vrouw in om hem enkele weken lang elke nacht te bezoeken. Hij mag naar haar kijken, met haar praten en van alles met haar doen, en dat doet hij ook, hij probeert haar zelfs een paar keer te wurgen. Van liefde tussen hen is geen sprake, wel worden er af en toe wanhopige vragen gesteld en vage antwoorden gegeven over een volstrekt onbereikbare liefde. Het is duidelijk dat Duras deze kunstmatige machtsrelatie ziet als metafoor voor het huwelijk, waar in haar ogen ook geld, seks, macht, geweld, routine en wanhoop de relatie beheersen.
Katie Mitchell heeft de tamelijk kale tekst van Duras laten bewerken door Alice Birch, Alex Eales heeft een decor ontworpen dat vooral bestaat uit de hotelkamer, een hotelgang en een badkamer, waar veel en lang wordt gedoucht, want in deze vuile relatie wordt door de man veel waarde gehecht aan reinheid. In een kleine geluidscabine zit actrice Irène Jacob, die wondermooi de tekst van Duras voorleest. Nick Fletcher is de man, raadselachtig koel en gefrustreerd, Laetitia Dosch is als de vrouw aanvankelijk passief, dan wordt zij steeds meer opstandig en bijt zelfs letterlijk van haar af. Deze twee mensen worden in deze voorstelling vergezeld van een hele, in het zwart geklede filmequipe, die zwijgend zijn werk doet, want deze voorstelling is een vorm van ‘live cinema’, op het toneel wordt life gefilmd wat de acteurs doen en dat zien wij op een groot scherm.
Het gebruik van deze filmopnamen brengt de handeling aan de ene kant heel dichtbij, door grote close-ups, niet alleen van de gezichten, ook van voeten, buiken en geslachtsdelen. Aan de andere kant schept het ook afstand, omdat er in die kleine hotelkamer steeds een hele troep mensen in de weer is tussen de vrouw en de man. Behalve live filmopnamen zijn er ook opnames buiten, als de vrouw aan zee het gebeuren van zich af probeert te zetten. De man komt in het geheel de hotelkamer niet uit. Dat de handeling zich nu afspeelt beseffen we vooral doordat de hoofdpersonen mobieltjes hebben, waar de man de vrouw mee filmt en de vrouw gesprekken voert met iemand die zij ‘chéri’ noemt.
Behalve door de live filmopnamen verdiept Katie Mitchell nog op een andere manier het gegeven. We zien beelden van een klein meisje, dat enigszins op de vrouw lijkt, in een dorp. Ze loopt vrolijk naar een oud huis, maakt de deur open, gaat een trap op, roept om haar papa en doet dan een gruwelijke ontdekking. Als we ervan uitgaan dat het gaat om herinneringen van de vrouw als klein meisje, dan kunnen deze flashbacks misschien verklaren waarom zij zich nu zo willoos uitlevert aan een man die volgens haar eigen zeggen bezeten is van ‘de ziekte van de dood’.
Het verhaal van de voorstelling wordt daar beslist niet vrolijker van, maar Mitchell doet nog een ingreep, die aan het einde zoiets als een klein beetje hoop geeft. De man verzucht dat de vrouw na al zijn wrede ingrepen nog altijd levend is. We zien haar dan ten slotte aan het strand. Zij blijkt nu een zoontje te hebben, dat speelt aan de vloedlijn. Daardoor beseffen we dat de vele telefoongesprekken die zij voerde geen gesprekken met een minnaar zijn geweest, maar met haar kind. Zij blijkt wel degelijk tot liefde in staat. De man blijft in onze ogen nog eenzamer achter op zijn hotelkamer.
Foto: Stephen Cummiskey