Formidabele akoestiek heeft zo’n ondergrondse parkeergarage. We horen al van verre de lokroep van performer Timo Tembuyser. Een woordeloze klaagzang ketst tegen het beton van een van de nieuwste parkeergarages van Den Bosch, de Sint-Jan. Oog in oog met deze Vlaamse solist zien we hoe hij tegen koude wanden treurt om ‘deze zomer vol verdriet’. (meer…)
In La Loba, dat in première ging in Huis73 tijdens het Expeditie Cement programma van Theaterfestival Boulevard, bevrijden Hélène Vrijdag en Timo Tembuyser hun stemmen. Met een oude legende als bron en de ruimte als medespeler gebruiken ze de vormkenmerken en poses van operaduetten en zetten die onderzoekend naar hun eigen hand. La Loba is een daad van emancipatie.
De Pleitzaal van Huis73 in ’s-Hertogenbosch, waar deze voorstelling speelt, is een langgerekte zaal met een houten vloer, houten lambrisering en een hoog gewelfd cassetteplafond – een plafond als de binnenkant van een buis, bedekt met een reliëf van vierkanten. Corona dicteert een klein bezoekersaantal. Al het geluid in deze ruimte krijgt daardoor galm. Of: het is moeilijk om in deze zaal stilte te creëren. Stilte als ruimte rondom een geluid, om klanken af te bakenen en daarmee begrijpelijk te maken. Wanneer Vrijdag en Tembuyser tegen elkaar beginnen te spreken, moet je even schakelen. Luisteren is hier een actieve handeling.
Het spreken loopt na enkele zinnen al over in het begin van een lied. Vanuit de klank van een woord – ‘huilen’ – associëren de twee stemmen in een beurtzang met intonaties en kleuringen, kracht en richting van dat geluid. De lichten die boven hen hangen doen mee; het zijn theaterlichten die alle kanten op kunnen draaien en daarbij een zacht zoemen laten horen. Op de vleugel zoekt Tembuyser de toon, terwijl Vrijdag er met haar stem omheen cirkelt. Later blijkt het licht (Erik van de Wijdeven) ook een krakerig, klagend kreunen voort te brengen, waarop Tembuyser voortborduurt met een lange solo die je de adem haast beneemt: op de inademing bootst hij het geluid na en laat het korter en langer, hoger en lager klinken.
‘Wee mij, ik ben geboren om te zingen’, zingt Vrijdag in een heldere sopraan, en Tembuyser stelt zich schuin achter haar op, legt de handen op haar schouders en neigt zijn hoofd richting het hare om in zijn countertenor in te vallen. In een flits zie je evenzoveel tedere operascènes tussen mannen en vrouwen voor je geestesoog, die volgens de conventies op deze manier in beeld worden gebracht. Alleen is Vrijdag niet gekleed in een grote wolk van een jurk, en Tembuyser niet in een of ander macht uitstralend kostuum (Sara Schoon). Zijn make-up, ringen en doorschijnende broek geven een eigen queere twist, die het duet des te geloofwaardiger maakt.
De legende die aan het geheel ten grondslag ligt, is die van een oude vrouw die de botten van overleden wolven bij elkaar zoekt, ze met haar stem nieuw leven inzingt en laat wegrennen richting horizon. Vlak voor ze achter die einder verdwijnt, kun je de tot leven gezongen wolf zien transformeren in een vrouw die lachend haar vrijheid tegemoet rent. In de uiteindelijke voorstelling is dit gegeven niet de plot, maar als een herhalend thema dat in alle lagen terug is te vinden. De makers hebben de botten van een opera bij elkaar gesprokkeld en hun eigen lied gevonden om ze nieuw leven in te blazen.
Foto: William van der Voort