Een clan van drie vrienden zijn het zeker, Matthias Tuns, Bram Kroon en Jip de Poorter. Samen vormen ze Jeroens Clan, een vrijbuitende, vrolijk-sarrende en zuigend-humoristische cabaretgroep afkomstig uit Brabant. Met Korte Metten maken ze, na Tere Zieltjes, hun tweede avondvullende programma.

Dat het drietal elkaar kent van de middelbare school blijkt, zonder autobiografisch te willen interpreteren, uit de dragende verhaallijn: de clan bestaat uit drie vrienden die ooit dag en nacht met elkaar optrokken, samen naar de karaokebar gingen op meisjesjacht. Nu de leeftijd vordert, neemt echter de gezapigheid toe. De een trouwt (Bram) en gaat elke zondagochtend bij zijn schoonouders koffie drinken, de tweede (Matthias) probeert krampachtig een wild vrijgezellenleven in stand te houden en de derde (Jip) is verstokt alleen.

Deze verhaallijn vormt het krachtige fundament van een strak geschreven voorstelling, in de regie van Pieter en Martijn Bouwman. Een hilarisch begin vormt het begrip ‘aanhang’: Bram geeft etentjes met zijn vriendin Babet waarvoor ze steeds een bevriend stelletje uitnodigen. De mannen zitten dan steevast tegenover elkaar aan tafel, de vrouwen ook. Verplicht gespreksonderwerp is Max Verstappen en die ‘kut Formule 1-races’.

Jip is niet welkom, want hij heeft geen aanhang. Maar Jip nodigt zichzelf uit, suggereert dat hij aan het hoofd van de tafel kan gaan zitten of tegenover Babet, wat de tafelschikking geheel verstoort. Steeds zieliger wordt de rol van Jip. En Matthias is sowieso niet welkom, want Vera is niet zijn echte partner, dat is maar los-vast, een ‘friends with benefits’-relatie. Komt hij met Vera, dan verstoort hij het patroon van de vaste stelletjes.

De scène is briljant uitgesponnen, met een razend-slimme Bram die zelfs zijn aankomende buikje goedpraat en ongrijpbaar is in zijn overtuiging van een vaste liefde. Jip ontwikkelt zich als de sneue dertiger en Matthias is tegen wil en dank de stoere bink. Waar Bram voor staat, is vastigheid in een verhouding; de andere twee cirkelen daar zo’n beetje omheen. Dat geeft aanleiding tot cynische scènes, zoals Jip die de reacties van vrouwen op Tinder, ‘wanhopige vrouwen met rammelende eierstokken en laatste eitjes in het verschiet’, nietsontziend aanpakt.

Als een vrouw een date begint met ‘Hey’ of ‘Hi’, dan wacht ze af met welke volzin de man het contact opent, en vervolgens word je als man niets wijzer. De vrouwen op wie Jip reageert hebben als hobby’s ‘gezelligheid en een drankje doen’. Jip knapt af. Een van de dynamische hoogtepunten in Korte Metten is de solo van Jip waarin hij zingt als een popster, met de lange haren wapperend, die het nooit zal halen, maar die zelf wel bepaalt ‘of hij wel of niet sneu is’.

Er zijn enkele behoorlijk cynische intermezzi, zoals die waarin het drietal zegt ‘slechts vragen te stellen’, maar ondertussen de meest grove opmerkingen vermomd als vragen maakt. Bijvoorbeeld of Willem Alexander wel echt bestaat of een soort kloon is, of Hitler in zijn Berlijnse bunker wel zelfmoord pleegde of ergens nog voortleeft als eigenaar van een kinderpretpark, of Sigrid Kaag niet gewoon haar eigen rol in de cancelcultuur uitlokte, of Anne Frank zelf wel haar dagboek schreef en meer uitdagend foute grappen of beter ‘vragen’. Het zijn vragen die de onderbuik van de samenleving reflecteren, misschien wel vragen die iedereen zich weleens stelt maar niet durft uit te spreken. Jeroens Clan deinst er niet voor terug. De sleutel voor deze cabaretvorm is beslist niet dat het drietal grofgebekt is, zoals recensies keer op keer beweren, maar dat Tuns, Kroon en De Poorter op intelligente manier spelen met ironie. Dit vragen naar ‘foute’ onderwerpen onthult dieperliggende maatschappelijke gevoelens.

Bram Kroon met zijn akoestische dan wel elektrische gitaar begeleidt de voorstelling met liedjes en fijne achtergrond, soms rock, dan blues of snerpende melancholie van de steelgitaar. Als de Rocket Boomers vermomt het drietal zich als een bandje dat zo’n beetje leeft in het voorportaal van het bejaardenhuis. Tuns bedient de drums, De Poorter de piano en Kroon de gitaar. Ze spelen perfect drie oudere mannen die nog een beetje huppelen en swingen, maar alles met stramme leden. Ooit traden ze op in het voorprogramma van de Golden Earring toen die nog ‘Earrings’ heetten,  nu, dan weet je het wel.

En natuurlijk, vroeger was alles beter en mocht alles, nu mag niks meer. Er bestond nog geen Lhbtq+ en dito vlag met zoveel kleuren, dat niemand meer weet waar die voor staan. Vroeger was een meisje gewoon een meisje en een jongen een jongen. Anti-inclusief  is het drietal dus, gewoon gebruik makend van het ‘n-woord’ omdat ze dat altijd al deden en zich er goed bij voelen. Het zou een interessant sociologisch onderzoek waard zijn de lachsalvo’s in de zaal te analyseren, want die zijn er volop. Hoe fouter de grap, hoe harder de lach. Confronterende humor als, ja, als bevrijding? Ook in de confronterende scène waarin het drietal in het bos een grootscheepse klopjacht acteert op pedofielen spat de sinistere humor ervan af.

Opmerkelijk in de regie is dat na de maatschappelijke rauwheid en de schaamteloosheid Tuns, Kroon en De Poorter razendsnel terugkeren naar hun particuliere obsessies en hun mooi gespeelde mannelijke fragiliteit: dan gaat het opnieuw over masculiniteit in de goeie seks en dat je als man juist helemaal niet masculien moet zijn, want dat is mannetjesgedrag en je moet juist uitgaan van de vrouw. Deze scène speelt zich af op een veel te kleine bank waarop het drietal, uitgelicht in rozerood, steeds meer met armen en benen in elkaar verknoopt raakt. Visueel sterk gedaan, want het fysieke ongemak straalt ervan af.

Foto: Lisse van Wijnen