In de romantrilogie De slaapwandelaars toont de Weense schrijver Hermann Broch (1886-1951) de moderne mens als stuurloos wezen die vol op zijn eigen ondergang afstevent. Hoe verhouden we ons tot het verval van waarden? Wat was er eerder: de krankzinnige wereld of wij als krankzinnigen in de wereld? (meer…)
Door de hele stad hangen ze, de enorme bijna lege billboards. In zwarte letters staat er ’t Barre Land op, in rode letters Klad, als ware het een uitnodiging om de witte vellen vol te kladden. Klad is de nieuwe en misschien wel laatste voorstelling van toneelspelerscollectief ’t Barre Land. ‘Voor wie het vrolijk vindt niet precies te weten wat er zal gebeuren,’ zegt de flyer. Gaandeweg de voorstelling blijkt echter dat niet weten ook heel erg niet-vrolijk kan zijn.
Een verzameling decorframes staat naast de speelvloer. Waarschijnlijk zaten er ooit doeken of planken tegenaan maar nu zijn alleen nog de hoge houten frames over, met her en der een deur erin. Op een letterlijke houtje-touwtje manier zetten de spelers de decorstukken in de ruimte, totdat er een doorkijkhuis ontstaat. Het neerzetten van het doorkijkdecor, compleet met doorkijk- en uitelkaarvalmeubilair is een grotere act dan de dronkemansscène die er uiteindelijk in wordt gespeeld, waarna het ontkoppelen van de decorstukken weer even tergend en toch grappig is.Typisch ’t Barre Land.
Klad bestaat voor meer dan de helft uit dit soort pogingen, halve scènes, aanzetten die stranden of een volkomen andere kant op gaan dan je zou verwachten. Af en toe met geniale vondsten. Schijn een spot op de grond, zet je voet erin en je hebt voetlicht. Slapstick zit in kleine hoekjes zoals Martijn Nieuwerf in gevecht met een schaar, het onhandig eten van krentenbollen, sterrenkijken door de mouw van een jasje of de sprekende vertolking van Czeslaw de Wijs door Vincent van den Berg.
Het is een beproefde werkwijze van ’t Barre Land: een verzameling teksten, scènes, gedachten tot een geheel aaneensmeden, het liefst met een flinke portie improvisatie. De spanning van deze zoekende en experimenterende aanpak leverde vaak theater op het scherpst van de snede op. Maar bij Klad gaat dat jammer genoeg niet op: meestentijds is het een moeizame bedoening. Het gaat te traag en te aarzelend, maar bovenal lijken de spelers niet echt enthousiast over wat ze aan het doen zijn. Is dat een voorbode van het tweede deel van de voorstelling waarin ze geleidelijk in de openingsscène van Tsjechovs Ivanov glijden? Ivanov is immers het toonbeeld van verveling, onverschilligheid en verongelijktheid?
In het licht van de onzekere toekomst van dit collectief dat binnenkort geen subsidie meer ontvangt, is het echter ook erg verleidelijk om de zwaarmoedige stemming en de gekozen teksten te interpreteren als een commentaar op de huidige situatie. Een verhandeling over het maken van kistjes die kastjes zouden moeten zijn maar die door het publiek niet zo worden gezien, lijkt op een de een of andere manier overeen te komen met hoe ’t Barre Land door subsidieverstrekkers wordt beoordeeld. En zo worden ook de Tsjechovteksten over geldgebrek en de behoefte iets te ondernemen vanuit het perspectief van een zieltogend gezelschap ineens extra pijnlijk. Of misschien is dat slechts een hele particuliere interpretatie van een voorstelling die als een leeg vel papier is: het kan van alles worden. Alleen iets vrolijks, dat niet.