De ‘great stage of fools’ uit Shakespeares King Lear (1606) is bij het gezelschap King’s Men de weelderige tuin en het weidse gazon van landgoed De Bellinckhof bij Almelo. De theatergroep bespeelt de Nederlands-Duitse grensstreek van Münsterland in een wervelende, aanstekelijke mix van Duits, Nederlands, Tukkers, Platt-Deutsch en Shakespeare-Engels. (meer…)
Wat betekent dat eigenlijk, het ‘actualiseren’ van een repertoiretekst? Daarover nadenkend kan ik maar tot één zinnige, zij het brede definitie komen: het doen resoneren van de tekst in deze tijd, en omgekeerd, van de tijd in de tekst – zodat we tegelijkertijd vanuit het nu zicht krijgen op wat er in de historische tijd van schrijven en spelen al des mensen was, en op wat dat vandaag nog steeds is. ‘Zicht’ klinkt trouwens direct al te wetenschappelijk, want het gaat eerder om een aanvoelen, een flits van herkenning, een gordijntje dat heel even openschuift door tijd en ruimte om iets wezenlijks over onszelf te onthullen. Het is wellicht gewoon wat alle kunst doet.
In deze definitie heeft actualiseren weinig te maken met de letterlijke actualiteit van wat dagelijks in het nieuws is of in de kranten staat. Regisseur Simon De Vos bedient zich evenwel van deze vorm van actualiteit bij het actualiseren van King Lear, in een productie bij hetpaleis en Het Zuidelijk Toneel, gericht op vijftienjarigen. Hij maakt de vertaalslag van Shakespeare naar de crisis van het Europese project vandaag en doet dat vaardig, consequent en met de uptempo drive die zijn jonge doelpubliek bij de les houdt. Dat maakt van De Vos’ voorstelling een toegankelijke en geslaagde educatieve tool, maar nauwelijks een groot kunstwerk.
Bovenop de aloude tragedie rond de aftakeling van een man, een familie en een rijk heeft De Vos meticuleus het interpretatieve framework geplaatst van de desintegratie van Europa, daarbij geholpen door Vincent Stuer, de speechschrijver van José Manuel Barroso. De setting – kil belicht en sober vormgegeven door de verschuivende lichtpanelen van Mark Van Denesse – is gedurende de eerste bedrijven een bureaucratische, technocratische moloch. Voortgestuwd door de opzwepende beats van componist Stijn Cole bewegen de advocaten, juristen, politici, lobbyisten en andere Euro-ambtenaren zich van cour naar jardin en terug, onderwijl driftig bellend, koffie drinkend, papieren ordenend en handjes schuddend.
Spil van dit onpersoonlijke machtscentrum zijn Euro-dinosauriërs Lear (Jan Hammenecker) en Gloucester (Jobst Snibbe), die de eenheid van het Rijk niet alleen politiek maar ook economisch zien als de enige garantie tegen chaos – terwijl een generatie onder hen, de neoliberalen (Regan/Nona Buhrs), de neonationalisten (Goneril/Evgenia Brendes) en de democraten (Cordelia/Scarlet Tummers), die centrale macht juist als een obstakel zien. De vraag om ‘liefde’ vanwege Lear aan zijn dochters is er hier een van politieke loyaliteit – L’etat, c’est moi. Uit wrok omwille van het eerlijke antwoord van Cordelia, aan wie Lear zijn Rijk wilde nalaten, schrijft de koning een referendum uit dat noodlottig zal uitdraaien voor hem en het Rijk.
Lear is een complexe tragedie met behoorlijk wat plotwendingen en scènewissels – geen sinecure om die te laten sporen met het hedendaagse gegeven. De Vos slaagt daar tot op grote hoogte bewonderenswaardig goed in. Zo wordt het gevaar ‘uit het zuiden’ (bij Shakespeare het oprukkende Franse leger onder leiding van Cordelia) dat het Rijk onder de kibbelende Regan en Goneril bedreigt in De Vos’ interpretatie een vloedgolf aan vluchtelingen, gesymboliseerd door een hoop kleren, matrassen en armoedige spullen die Bert Neumann-gewijs uit de lucht valt.
Tegelijkertijd heeft De Vos ingrijpende plotwijzigingen moeten doorvoeren (bijvoorbeeld wat betreft het tijdstip van de dood van Cordelia) en voel je dat hij in dat derde, hartverscheurende bedrijf, met de zieke Lear en de blinde Gloucester op de heide, in de knoop raakt met de gelijktijdigheid van de gebeurtenissen. Een deel van de personages wordt daar veroordeeld tot onbestemde dansjes in het ijle, terwijl zich parallel op het toneel de ontroerende herkenning tussen ouder en kind afspeelt.
Maar goed: in zijn geheel blijft de interpretatie meer dan stevig staan, geloofwaardig in zijn hedendaagse spiegel en met snedige vertolkingen van onder meer Michaël Pas als Kent en Kaspar Schellingerhout als de duivelse Edmund, bastaardzoon van Gloucester, die in zijn cynisme en amorele spel trekjes aanneemt van dat andere beest, Richard III. Dat mijn bezwaar tegen deze Lear niet schuilt in de uitvoering van dit concept – op die uitvoering is slechts detailkritiek aan te brengen – maar op het concept an sich, was al duidelijk. Basisvraag is of een kunstwerk als King Lear zich wel laat instrumentaliseren voor doeleinden die buiten zijn ontstaan liggen – zoals het ‘onderzoeken van de Europese malaise’, zoals de persmap zegt.
Laat ons even weggaan van de concrete productie van Simon De Vos en de vraag opwerpen voor alle soortgelijke actualiseringen. Hebben we werkelijk Vijand van het volk nodig om iets over politieke corruptie te hebben, Othello om racisme aan te kaarten, Romeo en Julia om het Palestijns-Israëlische conflict te begrijpen? Mogen die teksten niet gewoon zijn wat ze zijn zonder ze, in de woorden van Susan Sontag (Against Interpretation, 1966) te ‘vervangen’ of zelfs ‘vernietigen’ door ze vast te pinnen op die ene, hedendaagse ‘actuele’ betekenis? ‘Interpretatie is het eerbetoon van de middelmatigheid aan het genie’, aldus Sontag. Zijn de toneelstukken niet al die eeuwen lang al veel meerduidiger dan de nauwe politieke interpretaties waartoe sommige regisseurs hen vernauwen en is ook onze tijd niet stukken meerduidiger dan het ene, smalle politieke frame dat toevallig in de mode is?
Ik zie twee redenen om dit soort actualiseringen te maken, en ze zijn allebei legitiem – welke reden om toneel te maken is dat niet? – maar ze hebben beide weinig te maken met artisticiteit. De eerste is dat actualiteit goed verkoopt, bij beleid en bij publiek, vanuit de gedeelde morele geruststelling dat makers en toeschouwers ‘dan toch met beide voeten in de wereld staan’. Een tweede heeft te maken met de eventueel jonge doelgroep, die op deze manier naast een stukje van de canon meteen ook een lesje in politieke actualiteit krijgt. Dat de veelkantigheid van het origineel daardoor stolt tot slechts één bruikbare interpretatie met een beperkte houdbaarheid is pijnlijk voor de auteur, maar ach, Ibsen en Shakespeare zijn toch al dood. Kwalijker is het feit dat op die manier de doelgroep een bevattelijk educatief verhaaltje krijgt voorgschoteld, dat prachtig te ontleden is in de les, maar niets te maken heeft met wat kunst juist is: meerduidig, glibberig, niet vast te pakken of te plakken in één welbepaalde tijd.
Dat is een gemiste kans.
Foto: Kurt van der Elst