Witte letters verschijnen op het zwarte doek achter op het toneel: ‘If dance is not for us, who is us?’ We hadden vast gehoopt dat we daar antwoord op zouden krijgen, staat daarna in beeld. Voordat de Libanese choreograaf Omar Rajeh in Dance is not for us het podium op komt, communiceert hij al met ons via teksten. (meer…)
In het werk van de gerenommeerde choreografen Igor x Moreno (Igor Urzelai Hernando en Moreno Solinas) is het carnaval nooit ver weg, als thema, motief en bron van inspiratie, specifiek de Baskische en Sardijnse traditie. Karrasekare, de openingsvoorstelling van het Boulevard Festival in Den Bosch, lokt ons een nieuwe werkelijkheid van collectieve transformatie in. De voorstelling roept daarmee, bedoeld of onbedoeld, de vraag op of een lichaam zich compleet kan reinigen van onze eigenzinnige blikken.
Het carnavaleske, in de literaire zin van het woord, is de kwaliteit van het tijdelijk veranderen van de werkelijkheid door middel van kostuum en performance. Tijdens een carnavaleske viering wordt een boer met een papieren kroon, zolang de collectieve illusie waarin hij zich bevindt standhoudt, koning. De structuur van het dagelijks leven buiten de illusie wordt uit de vanzelfsprekendheid getild en zichtbaar gemaakt — door van identiteit te veranderen, door te transformeren, kan iedereen een ander worden. Zo worden we herinnerd aan het feit dat buiten deze performance harde sociale conventies gelden die ons in onze plek in de wereld dwingen. Het carnavaleske is een fundamenteel theatrale kwaliteit: een performer gebruikt een tijdelijke leugen om, al is het maar voor even, een nieuwe werkelijkheid voor te stellen.
In Karrasekare vormt het doek op de vloer een bergachtig landschap en uit de laaghangende mist zingt iemand ons toe, verlicht door een enkel fel, traag pulserend licht vanachter. De klanken doen denken aan folklore, en vanuit de mist komen meerdere stemmen, die samen schone, polyfone klanken vormen. Een mysterieuze uitnodiging, zeker als de danser langzaam omkeert, het witte masker achter op zijn hoofd onthult, en wegloopt – het is moeilijk om hem niet de duisternis in te willen volgen.
Uit het publiek, alsof hij ons verlangen uitbeeldt, komt een tweede danser aangelopen, naakt, ongemakkelijk gekromd en met zijn armen voor zijn lichaam hangend. Eenmaal op het podium geklommen, lijkt hij verward, hij doolt wat rond. Hij zoekt oogcontact met het publiek, alsof hij lijkt te willen zeggen dat hij te uitgeput is om nog te spelen, ontdaan van iets. Als hij achter het doorschijnende doek verdwijnt, komt een ander lichaam tevoorschijn. Een truc, ze lijken in elkaar te zijn getransformeerd.
Hen (het individuele lichaam is door de transformatie meer ambigu geworden) begint te huilen. Grotesk en dramatisch, al helemaal als de anderen zich bij hen voegen. Er volgt clowneske slapstick met gehuil. Eerst grappig, dan ongemakkelijk. De muziek zwelt aan en stopt abrupt, tegelijk met een lamp die uit het grit valt en op de grond klettert. De dansers lijken er niet van op te schrikken, maar de val blijkt de katalysator van de voorstelling (wat lezen we hierin? Moeten de theatrale middelen eerst afgebroken worden, voordat we ze opnieuw op kunnen bouwen?). Wat volgt, is anderhalf uur aan uitzinnige rondedans met gebruik van maskers, stokken, vlaggen en een veelheid aan muziek en beweging waar het plezier vanaf spat.
Eerst leken de dansers ons een buitenaardse wereld in te lokken. Maar na verloop van tijd valt er een vreemde ernst over de voorstelling. Een rondedans met springerige, zijwaartse stappen lijkt de basis te zijn voor alle scènes en wordt herhaald tot die een ritueel wordt. De noodzaak verandert van verbinding met het publiek naar een vermoeiende Sint Vitus-dans.
Het doet denken aan endurance pieces waarin de relatie met de toeschouwer bestaat uit de langzame deconstructie van een enkele beweging of handeling door middel van herhaling. De toeschouwer wordt meer en meer meegenomen in een trance-achtige staat waarin het lichaam uiteen lijkt te vallen in talloze microbewegingen (zoals de stukken van Arno Schuitemaker). Maar in Karrasekare lijkt de deconstructie van één beweging niet het belangrijkste. De herhalingen hier zijn rommeliger, vrijer, begeleid door opruiende kreten, zoals tijdens een dorpsfeest.
Als een stroboscoop de bewegingen in frames knipt en in de elektronische muziek een rijzende akkoordenprogressie klinkt die doet denken aan de climax van een heldenverhaal, dringt de vraag zich op of wij ook deel uitmaken van dit ritueel of dat het iets is waar we slechts van buitenaf naar mogen kijken. Props als een plastic kettingzaag, een jerrycan met drank waar over-dramatisch van wordt gedronken en het clownesk spelen van verdriet van eerder, zijn zo overdreven symbolisch dat de toeschouwer op afstand wordt gehouden.
Daardoor is onze preutsheid niet hetgeen dat wordt uitgedaagd. Zeker, gezichten worden een keer of twee in monden gestopt, naakte lichamen worden in het rond geslingerd, en er gaat een liter nepbloed doorheen. Maar de lichamen worden nooit echt vleselijk. Daar zijn niet genoeg extremiteiten voor, geen Holzinger-achtige body gore. Naakte lichamen blijven naakte lichamen in de verte.
Entertainment is voor Igor x Moreno slechts een middel. Een gevoel blijft hangen na afloop, het beste woord is ongemak. Het ongemak van nooit echt door het oppervlak breken en in de diepte geraken, nooit echt geraakt worden. Vermaakt is niet hoe de toeschouwer de zaal verlaat. Ongemakkelijk staan we met onze blik die ontleed is, zoals we ongemakkelijk wakker worden, met een onbestemd schuldgevoel, na de onachterhaalbare roes van de nacht.
We blijven achter met het decor. De witte vloer is verfrommeld, de props zijn er bovenop gegooid als hout op een paasvuur en het geheel is in een zwart doek gewikkeld en in het grit getakeld. Daar hangt het, een grote, ambigue bal met erin de voorstelling. Een offer? De laatste sporen van een voorbije roes, ochtend na nacht? Water komt langs het touw gedropen en klettert op de vloer, een special effect uit het boekje dat ons wederom herinnert aan het feit dat we hoe dan ook naar trucage kijken.
Wat gebeurt er als je het carnavaleske naar het theater brengt? We worden geconfronteerd met de anatomie van onze blik, ons onvermogen echt deel te worden van wat we zien. Het is griezelig. We blijven achter met een unheimisch, losgekoppeld gevoel, alsof we iets verloren hebben waar we nooit echt bij mochten.
De toeschouwer gaat Boulevard 2024 in met de ervaring van een catharsis, maar niet een reinigende, maar een ontregelende soort. We weten, we zijn niet — hoe donker het zaallicht ook, hoe roerloos we ook zitten — neutraal.
Foto’s: Cosimo Trimboli (boven) en Fabio Sau