Het is een even leuke als logische redenering: als de kappers en de sportscholen open mogen en de theaters en musea niet, dan verander je het theater of de concertzaal in een kapsalon en het museum in een sportschool. Welke burgemeester, die wekelijks coronademonstraties toestaat waarbij een mensenmassa op elkaar gepropt staat, zou nou bezwaar kunnen maken tegen zo’n vrolijke en veilige cultuuractie? (meer…)
Wie er nooit is geweest, heeft er zeker wel eens een blik van opgevangen in het voorbijgaan: kleine, drukke kapperszaken waar Turkse en Marokkaanse mannen wachten op een knipbeurt. De intimiteit daarvan laat in de voorstelling Kapsalon, de comedy op zich wachten; het weidse grote toneel doet vermoeden dat het zaakje midden in de RAI staat.
Daar komt nog bij dat het er nooit druk is. We zien maar twee, steeds dezelfde, bezoekers. Het zijn Mo (Fahd Larhzaoui) die een acteursloopbaan ambieert, maar telkens in de clichérol van allochtoon wordt gecast en Ab (Mohammed Chaara) die een baantje heeft als ambtenaar en in de clinch ligt met zijn schoonmoeder. Twee mannen die nog niet veel gepresteerd hebben, daar anderen de schuld van geven, maar het ook nooit echt zelf hebben geprobeerd.
Het gebrek aan klanten is ook meteen het grootste probleem van de Turkse kapper, pardon, de Nederlander van Turkse afkomst, Kemal (‘Als ik op straat loop zeggen ze: “Daar loopt een Turk” en nooit: “Daar loopt een Nederlander.”‘) Wanneer hij klaar is met het aanvegen van zijn zaak strooit hij haren op de grond om opnieuw te kunnen beginnen. Deze rol van Sinan Eroglu, de kleine man met het hart op de goede plaats die gebukt gaat onder de omstandigheden, redt de voorstelling. Zijn uitstraling, zijn blik, zijn uiterlijk en zijn rol lijken op die van Charlie Chaplin.
Telkens als Kemal, de underdog, probeert zich uit zijn armzalige leventje op te richten en een gooi doet naar gedurfd ondernemerschap of een rol van succesvol minnaar schaart het publiek zich als één man achter hem en krijgt het verhaal even vleugels. Als hij, eenzaam in zijn zaak, praat tegen het portret van zijn tegenvoeter Wesley Sneijder (de Nederlandse gastarbeider in Istanboel) vult het hele ruime toneel zich met dromen, weemoed en verlangens.
Dat heeft het stuk, geschreven en geregisseerd door Bart Oomen, vaak wel nodig, want spannend wordt het nauwelijks. Het verhaal kent een zalvende moraal, een begin van een liefdesrelatie en een ontknoping waar niemand op zit te wachten. Dat alles laat zich graag inruilen tegen betere, hardere grappen, nog meer ontluisteringen van jongensachtig bravouregedrag en meer ruimte voor subtiliteiten als die van Kemal. Gelukkig is er nog het vuurwerk van de enige vrouw, Esra, gespeeld door Toprak Yalciner. Zij is een welkome zevenklapper, die af en toe de belofte van vuurpijl inlost.
Het stuk slaagt er nog het meest in de vriendschap tussen de drie mannen te laten zien. Het drietal dat elkaar ondersteunt, maar elkaar vaak ook belet boven zichzelf uit te stijgen. Daarbij geeft het stuk een welkom inzicht in de grote en kleine problemen, maar ook in de lol waarmee deze mannen te maken hebben, en dat allemaal overladen met Marokkaanse, Turkse en meteen ook maar Surinaamse uitdrukkingen. Wie nieuwsgierig is naar wat er onderhuids in zo’n allochtone kapperszaak gebeurt, moet beslist gaan kijken.
Foto: Marc Roodhart