In Run Quiet zoomt de sociaal bewogen, jonge choreograaf Dalton Jansen in op de problematiek rondom huiselijk geweld. Wat begint met speels aantrekken en afstoten ontspoort tot een drama van herhalingen. In een intieme setting wordt het publiek meegezogen. Illustratie loert als duetten schijngevechten worden, estheet Jansen wurmt zich door dat gevaar heen samen met zijn virtuoze dansers. (meer…)
Zwart zand en schelpen, een enorme zwarte globe, kringelende rook en een zwarte vlag die door een man met dreads boven zijn hoofd wordt rondgezwaaid – het is een prachtig maar ook dubbelzinnig begin aan Jah! De opening van het nieuwe werk van Dalton Jansen, dat gisteren in Theater Rotterdam in première ging, zou een relaxt begin der tijden kunnen voorstellen, maar het blijkt een heftig, neverending dansen op de vulkaan te zijn.
Onder welke vlag varen deze mannen, wat drijft ze? Zijn het strijders, stakers, opstandelingen, is dit Haïti een paar eeuwen geleden of Jamaica vandaag de dag? Of is het Rotterdam? Tijdens het voorgesprek hoor ik over rasta-broederschappen op Curaçao en in Suriname, dat Daltons vader rasta is, zijn dreads tot op zijn enkels, en dat een deel van de crew naar Jamaica is afgereisd om meer te weten te komen over de tradities van de rastafari, de geloofs- en verzetsbeweging die in de jaren dertig van de vorige eeuw opkwam.
Vele verhalen lopen door elkaar in Jah!, waarvan sommige in mooie teksten zijn gegoten door Maarten van Hinte en uitgesproken worden door Romano Haynes. Andere verhalen komen tot uiting in de zwoegende lichamen van Angelo Pardo, Jason Winter, Lucien Denny, Shaquille George en Uhrlice Rosaria en Haynes daarbij. ‘Jah! in plaats van het eeuwige Kah! van kettingen en kolonialisme,’ dicht Van Hinte.
Langzaam dringt door dat de stem van de Jah-man eigenlijk niet een generatiegenoot is van de mannen op het podium, maar juist de stem is van een vader die zichzelf uitlegt, die vindt dat er naar hem geluisterd moet worden, die eindelijk over zijn teleurstellingen vertelt in Babylon, zoals rastafari het westerse systeem plegen te noemen.
Maar dan ben je reeds met de mannen de oceaan een paar keer over geweest, ben je al als een Marron de rivier afgezakt en heb je je al afgevraagd of er ooit een einde komt aan deze strijd. Zo nu en dan verstilt het geheel en ontstaat er een beeld, wordt de vertwijfeling, ondergraving, machteloosheid en ook de onderlinge vervreemding even stilgezet. Momenten ook waar het beton en de bakstenen in herinnering worden gebracht van een bestaan in Nederland dat teleurstelt, onzichtbaar maakt en waar Jah helpt om van binnenuit waardigheid te vinden. Dan lijkt de dansvoorstelling opgenomen te zijn in een dialoog tussen de stem en het publiek.
Net als met de draaiende vlag, geeft de groep mannen een enorme energie aan de zaal en doet die draaien, samen met de beats van Tom van Wee die al te verwesterde reggaeklanken zorgvuldig weet te vermijden. Minimalistisch en effectief is het dansen van de mannen van kleur met hun dreads zwiepend rond het hoofd. Stappend op de plek als groep, shuffelend en hoppend, complexe ritmes met de voeten en rollende armen, schouders en bovenlijf, waardoor elegante tegenritmes ontstaan – soms zou je de performers iets meer ruimte gunnen dan er in de Kleine Zaal van Theater Rotterdam voorhanden is.
De mannen doen aan een stil soort exorcisme, ieder voor zich en ook wel te samen. Eenmaal wordt er gegromd, gepreveld en doemt er iets van een zombie-spirit op uit de groep. Het alsmaar volgehouden gevecht voelt als een molensteen, die generaties mannen struggelend doorgeven, de erfenis van een zich herhalende diaspora en een verwrongen zelfbeeld. Voorbij de vette joints en de heerlijke soundsystems – zoals ik de rasta’s uit de jaren tachtig kende als mijn buurmannen op het illegale radiostation of van concerten in De Melkweg – gaat Jah! over het doorgeven van een innerlijke strijd en de wake-up call die het krijgen van een kind kan betekenen.
Ook de finale van de voorstelling is dubbelzinnig. Aan de ene kant is er de loutering die de reële uitputting van de dansende mannen een hele bijzondere toon geeft, een scène die eigenlijk niet lang genoeg kan duren, met hier en daar een vogelgeluidje en Indiase ritmes die meedoen in de mix van nu veel vrijer dansende lichamen. Maar behendig bewaakt Dalton Jansen zijn uitgangspunt en komt Haynes nog even terug. ‘Dat je met gemak beweegt in het water waar ik ooit bijna in verdronk.’ Het zijn harde, onredelijke woorden van een vader, maar ze doen ertoe. Luisteren naar struggelende vaders en broers, het is een ontroerende uitnodiging die Jansen doet met Jah!
Foto: Amanda Harput