Wie het toneelbeeld van Sanne Danz ziet, weet in één oogopslag: deze voorstelling gaat over hoe de mens ten onder gaat aan zijn eigen decadentie. Feestelijk gedekte dinertafels vol etensresten, drijven nog eventjes op het door de stijgende zeespiegel opgekomen wateroppervlak, de kroonluchter is al neergestort. (meer…)
Ze is helemaal fatiguée na alle indrukken die zij voorbij de horizon heeft opgedaan en met zich meesleept in een zevental witte koffers en tassen. Ze zoekt een warm nest om te settelen, maar als ze denkt dat te hebben gevonden, zijn twee van de oorspronkelijke bewoners bang, boos en dan woedend: foetsienou! Eén vogel krijgt echter warme gevoelens in zijn buik.
Klinkt als een eenvoudig verhaal met overduidelijke verwijzingen naar de actualiteit? Klopt. De zoveelste jeugdtheatervoorstelling over niet meteen oordelen of bang zijn voor het vreemde? Ja, klopt ook. Een boodschap die overigens niet vaak genoeg herhaald kan worden, maar Jabber van Kwatta realiseert wat maar weinig voorstellingen voor jong of oud – en al helemaal niet voor allebei tegelijkertijd – lukt: vorm en inhoud komen uit elkaar voort, versmelten en versterken elkaar. Daarbij is de voorstelling op alle niveaus veel gelaagder dan je meteen doorhebt.
In Jabber zijn we allemaal vreemdelingen. De tekst van Jibbe Willems is namelijk niet in het Nederlands, maar in koeterwaals, een verzonnen taal die niemand kent, maar met de nodige gebaren zeker wel iedereen meteen begrijpt. Ouders en hun kinderen, of je de Nederlandse taal nu wel, niet, of maar een beetje beheerst, iedereen is zo meteen gelijk, ongeacht afkomst.
De voorsprong die ouders bij jeugdtheater altijd op kinderen hebben, wordt hiermee eveneens teniet gedaan. Niet helemaal, want alleen maar verzonnen is de jabber-taal niet. Er zitten precies genoeg flarden Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans en Nederlands in om houvast te bieden. Die houvast even kwijtraken is echter geen probleem, want door heel slim enkele scènes – zoals het ontwaken van de vogels – terug te laten keren, leert het publiek deze nieuwe taal feitelijk precies zoals alle kinderen taal leren.
Bij die herkenning speelt ook de muziek van Rogier Bosman een grote rol. Hoewel Kwatta Jabber niet als een opera afficheert, dat roept immers ten onrechte de associatie ‘moeilijk’ bij veel ouders op, is de hele voorstelling doorgecomponeerd en wordt de gehele tekst gezongen. Het fragment uit Beethovens negende symfonie wordt zeker door ouders meteen herkend, maar andere muzikale frasen en herhalingen geven ook hier zonder dat je je er meteen van bewust bent betekenis aan de gezongen tekst. Dat maakt Jabber tot een opera, terwijl de hele voorstelling daar ook weer vrolijk naar knipoogt: de tekstflarden die je meteen begrijpt zijn vergelijkbaar met hoe het publiek de tekst in een reguliere opera tot zich neemt.
Ook visueel biedt de voorstelling in het ogenschijnlijk eenvoudige decor van Barbara Kroon meerdere lagen. Het nest is precies dat, maar door de halfronde vorm ook symbool voor een open wereld. De takken waarmee het is gebouwd kunnen liefdevol zijn, maar ook bedreigend. De deken waaronder de vogels slapen is grijs en grauw, zoals de dekens die hulporganisaties uitdelen. En die ene vogel, die zo moe is van al haar indrukken? Die is niet toevallig wit, net als al haar grote hoeveelheid bagage. De rijkdom daarin blijkt echter te bestaan uit zilveren ballonnen, lucht dus, maar gekoppeld aan kinderliedjes en de bijbehorende kinderdromen uit de hele wereld.
Voeg bij al deze ingrediënten het geweldige spel en zang van heerlijk boze vogels (Lucas Schilperoort, Jochem Smit), een dromerige vogel (Rogier van Erkel) en een vogel om meteen verliefd op te worden (Sarah Bannier) en het resultaat is een nogal briljante voorstelling voor werkelijk iedereen. Dat deze voorstelling nog voor de première al in het buitenland de aandacht trok is terecht. Nee: wonderfeej! Fantasmol!
Foto:Â Laura Luca