Ideën is een avond die de vaste Barre Land- of Discordiabezoeker als een aangename oude jas kan aanschieten ***
De toneelspelers graven een zo goed als verloren gewaande schrijver als het ware uit. Van onder lagen stof vol uitvoeringscliché’s en beperkte manieren van hem te lezen. De toneelspelers veranderen de context van de schrijver in de hunne. Ze laten zien waar het die schrijver (misschien) om begonnen is.
Want zo werken zij, die toneelspelers van Maatschappij Discordia. Ze lezen alles van hem. In de taal waarin hij schreef, die van zijn moeder, het Frans. Ze lezen nog veel meer óver hem. Een creëeren vervolgens spelenderwijs een mozaïek aan associaties over zijn leven en werk, zijn kunstenaarsschap, zijn toneel, zijn ruimtes, zijn metaforen. Eugène Ionesco (1909-1994), zo kennen we hem. Zo noem ik hem in dit toneelverslag ook bij de naam. Maar hij werd geboren als Eugen Ionescu, in Roemenië. Vandaar deze Discordia-titel: Ionescu.
Zijn veruit beroemdste stuk heet De kale zangeres, het is even oud als veel babyboomers nu zijn, uit 1948. Het is, net als Wachten op Godot, een pronkstuk uit het existentialistische (later ook wel ‘absurdistisch’ genoemde) theater van de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw. Het stuk is zodanig vaak gespeeld (in het Parijse theatertje De la Huchette al 58 jaar elke dag) dat het bijna niet meer kan, zo wordt wel beweerd. Het stuk is tot een leeggelopen ballon verklaard. Enorm populair bij het amateurtoneel. Vaak geraadpleegd lesmateriaal voor aanstaande komediespelers. Het stuk bevat, zoals zoveel teksten van Ionesco, minstens drie briljante momenten. Het is, op die briljante momenten, nog altijd even sterk als de beste sketches van Monty Python.
Een ander pronkstuk van hem, De les, is terreur met taal. Rhinoceros, ook een vaak genoemde titel, is een net zo platgetrappelde tekst over massahysterie, als Max Frisch’ Andorra over antisemitisme. Eugène Ionesco lijkt geaccepteerde avantgarde. Afkomstig van een stoffige toneelzolder. Lijkt. Maar hoezo ‘lijkt’? ‘I know not seems’ zegt Hamlet. Is Ionesco’s werk wel wat het lijkt te zijn? En waar komen al die nachtmerries vandaan? En is zijn Macbeth-pastische, getiteld Macbett, inderdaad ideaal materiaal voor poppentheater? Is zijn werk niet één grote reeks, rechtstreeks uit de poppenkast afkomstige kindernachtmerries? Of is Ionesco’s universum zozeer de mimicry van de toneelspeler, dat acteurs zich van zijn werk alleen nog maar kunnen doodschrikken?
De voorstelling Ionescu jongleert met al die vragen en met nog enkele tientallen andere. Het is net zo’n massief ongrijpbare literaire speurtocht, net zo’n spookachtig toneellabyrinth als het onovertroffen auteursportret in brokstukken About Beckett, waarmee Maatschappij Discordia enkele jaren terug vriend en vijand verbouwereerde. Ionescu is, opnieuw, toneel over de kernkwesties binnen de naturalistische illusie. Vragen over de toneelruimte – is dit een kamer, een zolder, of gewoon Frascati 3? Vragen over of de juiste plek voor een monoloog ook een goeie plek is voor een dialoog.
Het is een voorstelling waarin een toneelspeler zijn collega dringend bezweert om de kist met theeservies die aan de rand van het podium staat, vooral niet aan te raken, vooral met rust te laten. Die kist is daar mogelijkerwijs uit een andere (toneel)werkelijkheid achtergelaten. Beter niet beroeren dus. Want: beter niet eerder gemaakte fouten herhalen. Want: waarom op het toneel doen wat in de nachtmerrie van de realiteit, de doodenge werkelijkheid, al zó lang, zó angstwekkend eeuwig wordt herhaald, vermenigvuldigd, gekopieerd? Het is een waanwoelige wereld, die wereld van Eugène Ionesco. Waarin iedereen voortdurend maar weer ‘Jacqueline’ heet. Of Béranger. ‘Zou je dat wel doen?’ vraagt de een. ‘Dat is en blijft de vraag’ antwoordt de ander wanhopig.
Ja, ik had het al besloten. Ik blijf proberen om te beschrijven hoe dit toneelwerk, hoe deze toneelpraxis zich ontvouwt. Hoe deze ter plekke op de toneelvloer geschreven vorm van grasduinen in de toneelmaterie, eruit ziet. U kende het woord niet? Ik leen het nog eens even van de grote toneelleraar Ton Lutz (1919-2009). Hij gebruikte het woord altijd als hij zich weer eens op een klassieke toneeltekst stortte, een oude Griek bijvoorbeeld. Mooi woord trouwens. Grasduinen. En dat is wat hier gebeurt. Van Dale verklaart: naar hartelust toetasten, zich er geheel in verdiepen. Dat is wat Maatschappij Discordia nu al een klein mensenleven lang doet. Hoe ziet toneel er bij benadering uit? Hoe werkt het, misschien? Welke uitwerking heeft het medium op de kijker? Op deze kijker? Dat beschrijven dient één doel: dat U komt meekijken. Het is iets volledig anders dan exhibitionistisch juichen. Dat moet je hier sowieso niet doen. Want dan breken de dunne lijnen. Of anders wel het theeservies aan de rand van het podium.
Ergens in deze wonderschone (is dat adjectief nog toegestaan?) toneelavond worden vier lange rijen stoelen in een gelid gezet. Uit de verte klinkt ijl een pianoconcert van Mozart, het 23ste. Een van Ionesco’s minder bekende toneelstukken heet De stoelen. Over een stokoud echtpaar dat een toneelruimte gereed maakt voor een spreker, die een doofstomme idioot blijkt te zijn. Er klinkt hier geen woord uit deze toneeltekst. Er klimt iemand over de rijen stoelen heen. Hij heeft nog een verhaaltje voor ons. En iemand anders heeft er ook nog een. Dan blijkt er licht te branden op een van de verdiepingen van het poppenhuis. Daarna is het ongeveer gedaan.
Ionescu dus. U moest misschien maar eens gaan kijken.
[Sterren toegekend door de redactie]Foto: Bert Nienhuis