Al is het bepaald niet zijn persoonlijke favoriet, Harrie Jekkers is er wel trots op: zijn grootste hit ‘Oh oh Den Haag’ leverde hem naar eigen zeggen inmiddels een miljoen op. De titel van zijn nieuwe programma, In mijn liedjes kan ik wonen, mag je van hem dus ook letterlijk nemen.

Een goed lied, stelt Jekkers, overleeft zijn maker. De inmiddels 73-jarige Haagse cabaretier en zanger weet inmiddels als geen ander hoe zijn liedjes hun eigen levens zijn gaan leiden. ‘Ik hou van mij’ schreef hij in de jaren negentig als een cabaretesk kleinood, maar groeide uit tot ‘lijflied van naar zichzelf zoekend Nederland’. Het wordt gebruikt in therapieën, mensen hebben de titel op hun lijf getatoeëerd. Nooit bedacht, nooit verwacht. Een ander dierbaar lied van Jekkers, ‘Engelbewaarder’, is dan weer god-weet-waarom overschaduwd door Marco Schuitmaker. Jekkers gruwelt, vrolijke twinkeling in de ogen.

Na een onnodige (en uitgemolken) intro over de onbemande ruimtesonde Voyager 1, vangt Jekkers (deels voorlezend, deels vertellend) aan met de oorsprong van zijn muzikale aspiraties, uiteraard aangewakkerd door een mooi meisje dat op een feestje vooral oog bleek te hebben voor de gitarist. Hij spaarde een gitaar bij elkaar, trad als ‘muzikaal behang’ veelvuldig op in rumoerige kroegen en liet zich inspireren door helden als Bob Dylan, John Prine en Jaap Fischer.

Al snel schreef hij zijn liedjes niet zozeer meer voor een potentiële geliefde, maar vond hij de liefde in het liedjesmaken. Goede liedjes, ontdekte hij, zijn compacte verhalen. Ze leggen geen emoties op, maar laten de luisteraar via de omweg van het verhaal, en liefst ruimhartig gelardeerd met mooie taalvondsten, die emotie doorvoelen. Concreet: iemand is niet knap, maar ‘heeft sjans, zelfs via winkelruiten/ Maar weinig kans, ze kunnen naar haar fluiten’.

De inzet van de opvolger van Achter de duinen (2018), waarmee hij vier jaar lang op zondagmiddag in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag stond, doet enigszins denken aan Het verhaal achter de liedjes (1999) dat hij samen met zijn vaste tekstschrijver en goede vriend Koos Meinderts maakte – al mis je nu wel het gortdroge tegenwicht dat Meinderts destijds aan het op momenten wat ijdele programma meegaf.

Ook nu ontvouwt zich via oude liedjes en de verhalen daarachter, een autobiografie van de kleinkunstenaar. In mijn liedjes kan ik wonen is een niet heel spannende, maar zeker wel aangename reünie met Jekkers’ oeuvre. Het leukste zijn de momenten waarop hij vertelt hoe hij (soms alleen, soms samen met Meinderts of met zijn goede vriend Jeroen van Merwijk) kon priegelen op kleine taalvondsten, binnenrijm, de ‘stand van de camera’ in een liedtekst.

Het is te hopen dat Jekkers, als het programma wat meer is ingespeeld, die statische lessenaar op de Korte Voorhout aan de weg zet, en dan ook meteen die knullige, afleidende en vooral volstrekt overbodige schermprojecties overboord gooit. Dan blijft er een sympathieke, prettig meanderende zondagmatinee over, waarin Jekkers via hoogtepunten, inspiratiebronnen en een enkel dieptepunt, op zijn gemakje door zijn muzikale carrière grasduint.

Hij heeft voor de gelegenheid een top vijf van eigen kleinkunstnummers samengesteld, die vertrekt bij zijn eerste kus op het kerkplein in Delft (op 5: ‘Zo mooi’) en via eenzaamheid, de dood en stukgelopen liefdes op datzelfde plein, bij diezelfde liefde terugkomt. De cirkel is rond, al is Jekkers er nog lang niet klaar mee, benadrukt hij: ‘Doodgaan, dat is wel het laatste dat ik doe.’

Foto: Maarten Ederveen