De Australisch-Belgische dirigent Edward Ananian-Cooper is vanaf volgend theaterseizoen de nieuwe artistiek leider van het Koor van De Nationale Opera (DNO). Hij volgt Ching-Lien Wu op, die in april vorig jaar afscheid nam van het koor. (meer…)
Voor de Operadagen Rotterdam maakte Campo, in de personen van Myriam Van Imschoot en Willem de Wolf, een voorstelling over een koor. Dat lijkt een prima uitgangspunt. De bedoelingen zijn goed, maar het wordt een nogal langdradige exercitie.
Het minisamenlevinkje dat een amateurkoor is – er zijn er duizenden in Nederland – biedt geweldige mogelijkheden voor theater. Er zijn dirigenten die uitstekende pedagogen zijn, gefrustreerde baasjes die eigenlijk voor een orkest hadden willen staan, gedreven liefhebbers van mens en muziek, ijdeltuiten en kleine dictatortjes. Ze hebben een ideaal in hun hoofd, maar zijn afhankelijk van een uiterst diverse groep mensen die vrijwillig en zelfs tegen betaling hun best doen om dat ideaal te bereiken. Er zijn sopranen met divagedrag, onzekere alten, trage bassen en nonchalante tenoren. Als het goed gaat, kunnen ze meer ontroeren dan menig professionele evenknie. Als het slecht gaat, is de muziek niet om aan te horen of dodelijk saai. Er wordt veel gegiebeld, er zijn veel onafgesproken gedragscodes en er zijn altijd relaties onderling en over en weer, want zingen doe je met je hormonen.
In koor laat een complete koorrepetitie zien met alle bijbehorende malle rituelen, van het gesleep met stoelen, het kiezen van de ideale plaats, het rekken, strekken en wiebelen, het collectief produceren van geluiden als fft en prr, het zingen vanuit je buik, je neus, je wangen en je voorhoofd, het maken van pasjes, het zoeken naar de ideale klank tot het uitvoeren van wonderlijke inzingoefeningen. Grappig voor insiders en buitenstaanders.
Vierentwintig theaterstudenten, amateurzangers en -acteurs werken onder dirigent Jean-Baptiste Veyret-Logerias aan onder meer Komm, süßer Tod van Bach, het renaissancedrinklied Tourdion, een IJslandse hymne en een Amerikaanse spiritual. Het belangrijkst voor de vorm van de voorstelling is Immortal Bach van Knut Nystedt. Hij gebruikt zijn eigen vierstemmige bewerking van het Bachlied, maar geeft zijn zangers de ruimte om de tijd uit te rekken en hun eigen tempo te kiezen. Het eind van elke regel houdt iedereen aan tot alle zangers er zijn aangekomen. Onderweg schuiven en schuren de tonen langs elkaar, maar uiteindelijk komt het allemaal weer op zijn pootjes terecht. Daar gaat de voorstelling over: met een uiteenlopend gezelschap van individuen toch een collectieve harmonie bereiken. Beginnen, steeds opnieuw beginnen, vals zingen en het samen beter proberen.
Tijdens de repetitie stappen zangers er even uit om tegen de achtergrond van de muziek een stuk uit het script voor te dragen. Dat gaat over beginnen, herhalen, doorzetten, of het communisme nog enige waarde heeft en je het woord dageraad nog kan gebruiken, dat alleen een hernieuwd kosmopolitisme ons kan redden, over een meisje dat de fiets van een kleiner meisje uit de sloot haalt. Empathie, inclusiviteit, een herwaardering van het collectief, daar gaat het om.
De manier waarop Van Imschoot en De Wolf de teksten door de voorstelling strooien, leidt tot een stroperige, langgerekte gebeurtenis. Als alle teksten gezegd zijn, begint het hele verhaal opnieuw. In koor is gedeeltelijk geïmproviseerd en afhankelijk van het moment, maar Imschoot en De Wolf hebben nog niet de vorm gevonden waarin de improvisaties effectief zijn. Jammer van het veelbelovende uitgangspunt.
Foto: Phile Deprez