Op afstudeerfestival ENTER begeleidt Theaterkrant 15 nieuwe theaterwerkers bij hun eerste recensies. Deze recensie is geschreven door een van de begeleiders van het traject, Marijn Lems.

In zijn documentaire Immersivitijd onderzoekt afstuderend Artist Educator Niek van Remmerden de betekenis van het (bijna) gelijknamige begrip. Hij komt in zijn gesprekken met ‘de crème de la crème van de Nederlandse immersiviteitsscene’ vooral veel inhoudelijke leegte tegen.

Het is weer eens iets anders op een festival voor Nieuwe Theaterwerkers: een filmvertoning die dan ook nog eens non-fictie is, een heuse documentaire dus. Van Remmerden, zo legt hij tijdens de eerste scènes uit, hoorde de term ‘immersiviteit’ opeens overal en vroeg zich daarom af: wat betekent het eigenlijk? Zelf kadert hij het als een nieuw kunstgenre dat onder andere interactief theater, virtual reality en augmented reality omvat, en dus trekt hij eropuit om met enkele experts op die gebieden van gedachten te wisselen.

Immersivitijd ontvouwt zich vervolgens als een combinatie van talking-head interviews en de begeleidende voice-over van Van Remmerden. Tussen de gesprekken door monteert de maker daarnaast vrij illustratieve theaterscènes die inhoudelijk weinig toevoegen, maar wel een welkome afwisseling vormen van alleen maar naar pratende mensen kijken.

Sowieso modelleert Van Remmerden zijn werk eerder op YouTube dan op traditionele documentaires: hij blijft niet achter de camera, maar speelt zelf de hoofdrol als presentator, waarbij hij goed gebruik maakt van zijn opvallende verschijning en zijn droogkomische mimiek (en zijn bij vlagen aandoenlijke amateurisme, wanneer hij het publiek van zijn documentaire aanraadt om het ene of andere onderwerp ‘zelf effe te googlen’ en vervolgens ‘je eigen conclusies te trekken’).

Als interviewer is Van Remmerden minder sterk. In de eerste helft van de documentaire laat hij de makers en ondernemers die hij spreekt vooral uitgebreid vertellen over het ‘hoe’ van immersieve kunst, zonder hen ooit te bevragen op het ‘waarom’. Hij verzamelt zo een aantal ‘bouwstenen van immersiviteit’, zoals fysicaliteit, ruimtelijkheid en interactie, maar biedt geen inzicht in de vraag waarom ons dit alles überhaupt zou moeten interesseren: wat kun je als kunstenaar met immersiviteit dat je met ‘traditionele’ kunst niet kan? Wat is de inhoudelijke noodzaak ervan?

Dat gebrek aan doorvragen levert onbedoeld komische momenten op. Als theatermaker en filosoof Puck van Dijk een wat haar betreft ‘transformatieve’ immersieve ervaring beschrijft, blijkt die op zijn zachtst gezegd nogal kitscherig en clichématig te zijn geweest. De meeste andere experts komen ook al niet als de meest inhoudelijke denkers over (‘ik wilde gewoon iets maken dat entertainde’, zegt de een, terwijl de volgende het feit dat hij ‘nu eenmaal niet drie uur naar een opera wil moeten kijken zonder naar de wc te gaan of een wijntje te drinken’ aanvoert als reden om publiek een wat laagdrempeligere ervaring te willen bieden).

Stiekem bewijst Van Remmerden zijn publiek hiermee wel degelijk een dienst. Door het oppervlakkige gebabbel van zijn experts laat hij zien dat de meeste van dit soort initiatieven dezelfde artistieke diepgang en focus hebben als een pretpark – eerder gericht op onderdompeling als puur escapisme dan als poging om een publiek inhoudelijk uit te dagen.

Gelukkig verschijnt uiteindelijk theatermaker Dries Verhoeven voor Van Remmerdens camera. Hij biedt wel de broodnodige verdieping: kalm en bedachtzaam legt hij de gedachtes achter zijn artistieke strategieën uit. Hij zet het publiek in beweging omdat ze dan gedwongen worden verschillende perspectieven in te nemen; een bewegend lichaam is een beweeglijke geest. Hij wil het publiek uit hun comfortzone brengen omdat er dan nieuwe inzichten mogelijk worden. En passant schoffelt hij nog enkele van Van Remmerdens zorgvuldig opgebouwde ‘bouwstenen’ onderuit.

Die ommezwaai in de documentaire grijpt Van Remmerden aan om ook enkele van de andere sprekers sterker uit de hoek te laten komen, die beamen dat immersie zonder reflectie niets waard is, en dat het gevaar van effectbejag altijd levensgroot aanwezig is. Het is daarom vreemd dat de maker op het moment dat het inhoudelijk echt interessant wordt in zijn slotscène toch weer teruggrijpt naar het minst interessante deel van zijn project: de poging om ‘immersiviteit’ te definiëren. Dat dat een doodlopende straat is, moet hij uiteindelijk zelf ook ruiterlijk toegeven.