De Nationale Opera had weer eens met enorme pech te maken. Op het veelbelovende programma stond Oedipus Rex van Igor Stravinksy uit 1927 met daarna een nieuwe compositie: Antigone van de jonge Canadese componist Samy Moussa. (meer…)
Opera’s uit de vroege zeventiende eeuw vertonen nog een Shakespeariaanse combinatie van koud op elkaar gemonteerde verheven ernst naast erotische flirt en koddige satire. Ook Monteverdi’s Il ritorno d’Ulisse in patria is een verrukkelijke etalage van menselijke ambities aan de ene en hun tekortkomingen aan de andere. Kortom: ideaal muziekdramatisch materiaal om een groep jonge zangers voor te bereiden op een professionele praktijk.
Dutch National Opera Academy, de Master Opera waarin het Conservatorium van Amsterdam en het Koninklijk Conservatorium Den Haag samenwerken, leidt al meer dan twintig jaar gestaag een jaarlijkse kleine hoeveelheid operazangers op voor de (inter)nationale operapraktijk. Alles wat de studenten gescheiden ontwikkeld hebben in hun lesprogramma, komt tezamen in jaarlijkse volledig geënsceneerde operaproducties, begeleid door een orkest of passend instrumentaal ensemble, onder leiding van een dirigent en regisseur die per productie worden aangetrokken. Er wordt gewerkt met dubbele bezettingen (geheel conform een veel voorkomend verschijnsel in de internationale operapraktijk) en met enkele Bachelor-studenten die zo ook hun talenten kunnen testen op het complexe terrein van het optreden in een opera.
Voor deze productie is gekozen voor een muzikale bewerking van Elena Kats-Chernin die gebruikt is bij de Komische Oper Berlin, met Sasha Scolnik-Brower als dirigent en Mart van Berckel als regisseur. De scenografie is van Vera Selhorst en het kostuumontwerp van Rosa Schützendorf.
De opera behandelt hoe Odysseus na de Trojaanse oorlog aan het eind van zijn zwerftochten bij zijn thuiskomst zijn gade Penelope aantreft, die zich al die twintig jaar van zijn afwezigheid kandidaat-echtgenootvervangers van het lijf heeft weten te houden. Met behulp van zijn beschermgodin Minerva slaagt hij erin in vermomming als oude bedelaar toegang te krijgen tot het hof. Als Penelope een wedstrijd uitroept, waarbij zij diegene zal kiezen van de drie kandidaat-echtgenoten die in staat zal blijken de pijl en boog te spannen die aan Odysseus toebehoorde, verzamelt iedereen zich rondom de kandidaten. Geen van hen slaagt hierin, en als de bedelaar zich op zijn beurt aanbiedt, en Penelope dit accepteert, wordt het duidelijk dat de anonieme bedelaar Odysseus zelf is. De drie kandidaat-echtgenoten worden doorboord met hetzelfde wapen. Pas als Odysseus intieme details uit haar slaapkamer weet te onthullen, is Penelope ook overtuigd dat inderdaad Odysseus zelf is teruggekeerd.
Het is een ideale opera, ook voor de zanger die aan het begin van zijn carrière staat: de eenheid waarmee Monteverdi tekst en muziek samensmeedt, het scala aan dramatische situaties, de barokke uitersten in expressie, dwingen de zanger tot alerte muziektheatrale aanwezigheid. De regie hanteert daarbij een kamerbrede schaamteloze theatraliteit die de voorstelling vleugels geeft.
De zangers zijn perfect voorbereid, muzikaal (niemand hoeft drie uur lang ook maar éénmaal steels naar de dirigent te kijken) zowel als theatraal. Het zelfvertrouwen levert alle vrijheid op om daadwerkelijk in het moment te performen, zelfs risico’s te nemen zonder te vervallen in schmieren, en dat is in opera geen kleinigheid. In elk geval de bezetting van de openingsvoorstelling was voor alle dragende rollen voortreffelijk, Ulisse, Penelope, Minerva, Melanto, Eumete, zowel vocaal als theatraal, en het valt te verwachten dat de deels andere bezetting daarvoor niet onder zal doen.
Op zich heeft Monteverdi geen bewerking nodig om voor uitvoerenden of voor publiek gemoderniseerd te worden: het gaat om een springlevend stuk, springlevendiger dan menig negentiende-eeuwse draak over echtelijke trouw. Maar misschien wilde men niet gebonden zijn aan benepen opvattingen over het gezongen barokrepertoire en heeft men daarom gekozen voor deze op zich frisse bewerking. Zonder violen, maar wel met acht celli. Het is in het begin wel even wennen, maar uiteindelijk wint Monteverdi, zeker door de overtuiging waarmee alles over het voetlicht wordt gebracht.
De regie én de muzikale aanpak vol vaart en afwisseling ademen met Monteverdi’s theatrale genie mee. Een enkele van de vele voorbeelden: hoe van Berckel elegant de focus voor de slotscène verlegt, weg van de grote ensemblescène met de wraak van Ulisse, en vandaaruit inzoomt op het centrale echtpaar. De drie kandidaat-echtgenoten die met pijlen doorboord op de grond liggen, kruipen dood en verslagen, pijlen in de hand, langzaam en op handen en voeten weg naar het achtertoneel om het voortoneel te laten aan Penelope en haar teruggevonden echtgenoot, terwijl hoog vanaf het balkon de roodharige Minerva welwillend toekijkt.
Foto: Reinout Bos