‘’t Leven op zee is geen vertelsel – Door ’n duimsplankie zijn ze van de eeuwigheid gescheijen’: actrice Manja Topper van Dood Paard is Knier, dus niet Kniertje, in ‘het spel van de zee’ ofwel Op hoop van zegen (1900), het grootse sociaal-realistische toneelstuk van Herman Heijermans. Ze spreekt de woorden gelaten en ijzig uit, verweesd bijna. (meer…)
Het is 2124 en in Alkmaar dreigt de laatste dijk te bezwijken. Moet de burgemeester de stad verlaten of met ‘hoop, lef en trots’ strijden tot het bittere einde? In een eigenzinnige bewerking van Vondels Gijsbrecht van Aemstel verwerkt Collectief Blauwdruk opnieuw grote thema’s als de klimaatcrisis, populisme en de vluchtelingenproblematiek in uitbundig, hilarisch en uitermate fysiek theater.
Ik hoop op zegen – ondertitel Een Endgame van de Zee in één bedrijf – is het eerste deel van hun veelgeprezen ‘Privilege Trilogie’, die werd vervolgd met Recht op de hemel (2021) en Paradijs aan het einde (2023). Een korte versie van de voorstelling is gespeeld in 2020, tijdens Boslab Festival in het Amsterdamse Bos. De voorstelling wordt nu gespeeld in het kader van het Karavaan Festival, met een grotendeels nieuwe tekst, die is aangepast aan de omgeving.
Gijsbrecht is niet langer de burgemeester van Amsterdam maar van Alkmaar, oftewel Alkmaria, liefkozend ook wel Alki genoemd. Na honderd jaar vechten tegen het water is de rest van Nederland bezweken, alleen de veertien meter hoge dijken rond Alkmaar hebben het gehouden. Tot nu toe. Nu ook hier de dijken op springen staan, is de keuze aan burgemeester Gijsbrecht: wordt het ‘pompen of verkassen’?
Blauwdruk speelt altijd op locatie en heeft opnieuw een bijzondere plek gevonden: de botenloods van een oude veiling in Broek op Langedijk, net boven Alkmaar, waar Blauwdruk sinds dit jaar officieel stadsgezelschap is. De voorstelling speelt zich af op en om een vlot waar het publiek omheen zit in fluisterbootjes. De toeschouwers worden door de acteurs, al in kostuum en half in het water, vriendelijk begeleid naar de bootjes die in een grote, overdekte hal rondom een vlot liggen. Op dat witte vlot – en vooral ook in het water eromheen – speelt zich het drama af.
In het volstrekt eigen idiolect – barokke taal, doorspekt met Engels, Duits, Frans en hippe, hedendaagse straattaal, in een strak ritme verpakt en vol verrassend rijm – duikt Blauwdruk in de geschiedenis. Zo komt Vosmeer aandrijven op een oude keukendeur om Gijsbrecht over te halen om te vertrekken: ‘Ik zweer ’t ge, Gijs, het is thans tijd, we mussen nu verkassen (..) Do geen waitings, pakt uw biezen, leave dit sinking Alkie, man.’
Mededogen met de ploeterende mens
De drie acteurs (Romijn Scholten, Tijn Panis en Bram Walter) zijn gestoken in zeventiende-eeuwse kostuums, met daaronder een soort duikpakken. Die hebben ze hard nodig want om de haverklap duikt er iemand in het water. Scholten speelt de rol van Badeloch, de man van Gijsbrecht. Hij staat geregeld vanuit een luikje in het vlot pannetjes water naar buiten te gooien, een hilarisch beeld dat een mooie metafoor vormt voor het grondthema van Collectief Blauwdruk: het mededogen met de ploeterende mens die volstrekt zinloze handelingen verricht.
Langs komt onder meer de heer Vön Vören, ambassadeur en ‘Europees representant’, die namens de Duitse bondskanselier hulp aanbiedt bij het evacueren van de bevolking. Maar ja, ‘ons Deutschland kan impossible van iedereen de redder sein (..) we schaffen nicht them all, want ook bij ons is vol echt vol….’. Intussen is Gijs aan het overgeven in de pan waarmee geregeld water wordt geschept.
In een paar volzinnen wordt een even hilarisch als huiveringwekkend beeld geschetst van de Europese politiek, het voeren van referenda, het vluchtelingenbeleid, de opkomst van rechts en de complexe verhouding tot Duitsland na de Tweede Wereldoorlog. Inclusief grapjes over Europapa, de nieuwe functie van onze premier en verwijzingen naar het Hoofdlijnenakkoord vol ‘hoop, lef en trots’.
Later komt ook nog broer Arend langs: de dijken zijn nu echt bezweken. Hij is zwaargewond maar komt vertellen dat er wel een ‘miracle’ is gebeurd: ‘Ik zag de zwerver met de patserknaap tezaam het water hozen. Hoe mijn racistisch bovenbuuf d’r händen uit d’r sleeves stak voor ’t helpen van een immigrant (….).’
Gijsbrecht wil zijn volk – de Alcmarista’s – niet in de steek laten. Is het opofferingsgezindheid? Is hij een held? Getuigt strijden tot het bittere eind van dapperheid of is hij een idioot die weigert de realiteit onder ogen te zien? Hoe dan ook, zoals hij daar staat, terwijl alle anderen het fort verlaten hebben, half in het water, berustend pannetjes water achter zich gooiend als een soort Sisyphus, vormt hij een fraaie metafoor voor de ploeterende mens, in al zijn hulpeloosheid.
In eindregie van Matthijs IJgosse is Ik hoop op zegen een echt theaterfeest geworden van een collectief dat speelplezier uitstraalt tot in de tenen, dat het zichzelf niet gemakkelijk maakt – uren in het koude water – maar ongelooflijk goed op elkaar is ingespeeld. Vooral indruk maakt het weergaloze taalgebruik, doorspekt met geestige vondsten en rake metaforen, en de slimme manier waarop ze engagement tonen.
Foto’s: Tibor Dieters