Lopen is de beste manier om ergens bij stil te staan, dat is het uitgangspunt waarmee Nineties Productions deze tien dagen het Oerolfestival op brede wijze bevraagt. Terwijl het donker invalt en we wandelen over de Boschplaat bij Oosterend, zoekt een plukje mensen met boswachter Feline Zwaan de poolster. (meer…)
Al tijdens de overtocht van de Oranjesluizen naar het Vuurtoreneiland vergist de gids zich opzettelijk: ‘Nee, het IJ is niet de Styx en ik ben niet Charon, de veerman.’ Dan corrigeert ze zichzelf: ‘Maar ginds op het eiland ligt wel de onderwereld.’
Vanaf de Oranjesluizen brengt het klassieke schip IJ-veer de toeschouwers van Ik, een eiland naar het Vuurtoreneiland. Hier maakt regisseur Gusta Geleijnse in samenwerking met tal van kunstenaars, semiprofessionele acteurs, kinderen en zangers van Landelijk Noord een groots opgezet evenement. Het Vuurtoreneiland maakt onderdeel uit van de Stelling van Amsterdam. De ondergrondse fortificatie en de bovengrondse wilde begroeiing zijn terecht beschermd gebied; het is een fascinerend stuk Amsterdam in het water. De vraag is: Wat heeft Gusta Geleijnse de bezoeker te vertellen?
Niet de geschiedenis van het eiland, niets over de meccanoachtige vuurtoren. Iedere bezoeker dient een blauwe ‘ali-jas’ aan te trekken, daarmee suggererend dat we onze identiteit verliezen als we het eiland op gaan, of, zoals de gids nogal hautain meedeelt: ‘Uw “ik” met alle gekwetter, getwitter en getetter laat u achter u. U heeft geen oordeel meer, u bent niemand.’ Het ondergrondse zenuwstelsel van gangen is fascinerend: donker, vervallen, verweerd, sinister.
Ik, een eiland is, gunstig gesproken, een sfeervolle combinatie van theater, beeldende kunst en zang. Negatief gezegd is dat er een dwingende verhaallijn ontbreekt. Er worden wat wetenswaardigheden op nogal aanmatigende toon gedebiteerd over Zeus en Prometheus, maar die verhaallijn raakt halverwege zoek. Indrukwekkend is de man die, geheel in zwart leer gehuld, opgehangen is aan kabels en de geketende Prometheus verbeeldt. De onderwereldse tocht voert verder langs een wezen dat leeft in een wereld van zwerfafval en plastic. Elders zijn we getuige van klanken, kijkt iedere toeschouwer in de spiegel en krijgt een vraag over haar of zijn identiteit. De gids laat het afweten en een jongetje neemt de leiding van de groep over op behoorlijk irritant-agressieve wijze. Neemt iemand een foto, dan wijst de kleine engerd hem of haar terecht. Het was nogal zinloos allemaal. Het zou een scène uit het befaamde boek Lord of the flies van Nobelprijswinnaar William Golding kunnen zijn over gewelddadige kinderen op een eiland. Maar dat is deze uitvoering niet. Ik raakte, door de aanmatigende rommeligheid van het geheel en dat snibbende kindgidsje, geleidelijk de belangstelling kwijt. Opvallend is hoe dociel theaterbezoekers in een groep zijn.
Een fraai rustpunt is dat iedereen een stoel krijgt toegewezen en over het Buiten-IJ mag uitkijken naar de boten in de verte terwijl de vuurtoren zijn bundels werpt. Dan volgt een performance van spelers in het wit, rennend over de dijk. Tot slot keren we terug in het fort, waar we getuige zijn van een video over de teloorgang van het ik: alsof we in een graf liggen, afgedekt door een glazen plaat, zien we rozen omlaag vallen, vervolgens valt zwarte aarde op de kist. Dat is een aangrijpend beeld. En opnieuw is er een volgende scène: het koor zingt over het eiland, helaas met veel valse stemmen.
Ik, een eiland is een onsamenhangend geheel. Regisseur Geleijnse werkte met vele kunstzinnige instanties van Landelijk Noord samen, een prijzenswaardige vorm van community art, maar helaas werkt het niet. Er is geen verhaal, er zijn losse scènes. De indrukwekkende locatie doet de kunstzinnige kwaliteit helaas teniet.
(foto: Koos Baaij)