Sinds 1970 bewaart musicalzanger Bill van Dijk zijn kostuum uit de hippiemusical Hair, die dat jaar zijn Nederlandse première beleefde. Het is een bijna sereen gewaad in getemperde kleuren dat hij droeg in de rol van Claude. (meer…)
Foto’s moeten het begin van het verhaal vertellen. Levensgrote portretten van nog geen twintigjarige gastarbeiders, afkomstig uit Marokko, kijken vanaf de bühne het publiek aan. Voor degenen die de jaren zeventig meemaakten, is één blik voldoende: dit is díe tijd. Broeken met gerende pijpen en geruite jasjes. Overheersende kleuren paars en lila. Twee vertellers nemen de toeschouwers langzaam mee het musicalverhaal in: het gaat over hun vaders, gastarbeiders in Nederland van het eerste uur. Hun avontuurlijke karakter, hun moed zover van huis een nieuw leven te beginnen. Maar ook hun teleurstelling. Misschien is dit begin van Ik Driss, de musical nogal uitleggerig, maar het werkt. Het is een interessante poging om toeschouwers en verhaal op een lijn te brengen.
Hoofdpersoon Driss Tafersiti kwam in de jaren zeventig uit Marokko om in Nederland te werken, hij werd ‘scholstapelaar’, ofwel hij werkte in de visafslag in IJmuiden. Zijn grote liefde is een Hollands blond meisje, Jolanda. De toon van Ik Driss, de musical is licht en opgewekt, zonder harde dramatische contrasten tussen gastarbeiders en Nederlanders. Dat laatste ligt natuurlijk voor de hand. Aan de grondslag ligt de gelijknamige feuilleton die in 2008 en 2009 op de Achterpagina van NRC Handelsblad is verschenen. Het werd een zeer gewaardeerde rubriek, juist vanwege de optimistische toon ervan.
Hoofdpersoon Driss Tafersiti bleek de fictieve schepping van twee auteurs, Asis Aynan en Hassan Bahara. De trouwe schare lezers is begrijpelijk: Driss vertelt op vaak naïeve, toegankelijke manier over zijn wederwaardigheden en zijn eerste, vaak onwennige schreden in de Nederlandse samenleving. De jaren zeventig, dat is ook de Zangeres Zonder Naam, Westerse popmuziek, Marokkaanse melodieën. Ik Driss, de musical presenteert regisseur Bart Oomen nadrukkelijk als een musicalcomedy met herkenbare en nieuwe liederen, waarvan de laatste zijn geschreven door Justus van Oel op muziek van componist Jan Pieter Koch.
Het resultaat is een innemende musical, niet groots of imposant. Het decor is van een verbluffende eenvoud met een nogal armoedige tafel en bruinleren bankstel. Helemaal die tijd, maar toch wel erg van pure eenvoud en niet echt heel ingenieus of verrassend. Een café is niet meer dan een toog met een biermerkbord dat naar omlaag komt. Een stapel witte kratten verbeeldt de visafslag. In deze sobere entourage draait alles om spel en zang. Daar is niets mis mee. Mohammed Azaay en Mohammed Chaara vormen een uitstekend vertellersduo: ze leggen slim contact met het publiek en treffen de juist toon om betrokkenheid te entameren.
De rol van Driss Tafersiti krijgt van Fahd Larhzaoui een mooie, weemoedige toon: zijn onwennigheid acteert hij prachtig. Als het tot een confrontatie komt met zijn prille liefde Jolanda en hij roept uit ‘Dat is niet mijn schuld’, dan zit in die enkele woorden de hele tragiek verweven van vervreemding en heimwee. Jennifer van Brenk is een opgewekte Jolanda en Marloes van den Heuvel een raak getypeerde Hollandse moeder, die dolgraag de verzoening bewerkstelligt tussen de Nederlandse en de Marokkaanse cultuur.
Dat is het mooie van deze feel good-musical: iedereen heeft het beste met elkaar voor. Dramaturgisch is het einde nogal zwak, dat is echt jammer. Opeens dient zich een nieuwe verhaallijn aan, die door de rest niet wordt gedragen of voorbereid. Hier had de regie voor zichzelf strenger moeten zijn. Ook een regisseur kan té innemend voor het resultaat zijn.
(foto: Bob Bronshoff)