Ergens middenin het obsessieve worstelen van de man en de vrouw, dat voor mijn gevoel zeker een half uur aanhoudt, begint bij mij een zwak lampje van onzeker inzicht te branden. De twee zwijgen dan al zeker even lang als ze vechten. Veel maakt dat niet uit, want wat ze zeggen, als ze praten, wordt, net als het worstelen, door eindeloze herhaling geheel van iedere betekenis ontdaan. Dat moet het dan zijn, denk ik: dat niets in het handelen van deze twee personages enige betekenis heeft. Net zo min als de personages zelf in Er zal iemand komen. (meer…)
Vijftig jaar geleden. Op 23 september 1971 snijdt de 21-jarige Mario Roymans met een aardappelschilmesje ‘De Liefdesbrief’ van Johannes Vermeer uit het kader in het Paleis van Schone Kunsten in Brussel, steekt het achter zijn broeksriem en vlucht weg. Hij zoekt contact met de BRT, zoals de Vlaamse openbare omroep toen heette, maar die willen vanwege het onderzoek niets doen. Kranten wel. In zijn brief eist hij 200 miljoen Belgische franken (5 miljoen euro), niet voor hemzelf, maar voor voedselhulp aan de noodlijdende vluchtelingen van Bangladesh. Hij ondertekent zijn brief met Tijl van Limburg. Hij krijgt veel sympathie van de bevolking. Maar door zijn geklungel wordt hij gepakt voordat het losgeld kan uitbetaald worden.
Deze sympathieke kunstroof is vijftig later de inspiratiebron voor Compagnie Lazarus. Zij spelen het verhaal niet na, maar zetten een nieuwe kunstroof voor het goede doel op die even amateuristisch dreigt te verlopen als die van Roymans. Al lijken de media, en zeker de sociale media, vijftig jaar later meer geneigd om er een heuse show van te maken.
Acteurs Günher Lesage, Koen De Graeve, Pieter Genard en Ryszard Turbiasz gingen met filmregisseur Robbin Rooze aan de slag, en weten film (de kunstvorm ‘die heel erg probeert te doen alsof het echt is’) en theater (‘dat meer echt doet alsof’) op een meer dan geslaagde manier met elkaar te vermengen. Er zijn opgenomen filmfragmenten, directe projecties en live-op de scène gespeelde stukken. Inkijkjes in het werkproces, met commentaren, bedenkingen en ruzies, zorgen voor een metaverhaal.
Drie oudere acteurs (De Grave, Lesage en Wouter Hendrickx die nu Pieter Genard vervangt) spelen scenaristen, die op café een scenario hebben bedacht dat ze niet tot uitvoer brengen omdat ze te zat zijn. Ze worden fel becommentarieerd door een jonge groep makers (Maaike Somers, Izzy L’Hamiti en Illias Bellaajal). Zij willen het werk afmaken en vinden dat er in de communicatie met de buitenwereld veel meer op de vorm gelet moet worden. Dat zorgt voor heftige en onnozele discussies.
De filmpjes met de eisen die de wereld worden ingezonden, moeten wel professioneel zijn. Ingehuurd wordt een gevierd Poolse filmdocent Krysztof Zanussi (Ryszard Turbiasz) die ijvert voor de juiste kadrering. Met hilarische spielerei zet hij de focus op zichzelf. De anderen blijven hannesen, tot jolijt van de toeschouwers. Uiteindelijk kunnen ze een sportjournaliste (Aminata Demba) naar hun schuilplaats lokken, en die weet een heuse televisieshow (rond zichzelf) te maken over de overschrijving van het losgeld naar een goed doel: Facts Foundation, een burgerjournalistiekplatform.
Tussen alle – ook melige – grillen en grollen klinken er filosofische mijmeringen over goed en kwaad, over kunst, over engagement, over de rol van ouderen en jongeren, over racisme, over waarheid, over het leven. De daders stellen zich in een telefoongesprek met een redactie voor als ‘De Vereniging van de Enthousiasten voor het Reële en het Universele’. Dat klinkt grappig en de pogingen om dat te spellen maken het nog leuker.
Het is een expliciete verwijzing naar een theatergezelschap van drie acteurs uit de jaren ’90. Hun naam was de vertaling van het Russisch letterwoord Oberioe. Dat was weer een groep die bestond van 1928 tot 1930, rond de absurdistische schrijver Daniil Charms. Het waren artiesten die een hypergevoeligheid hadden voor het alledaagse. Zij hadden een enorme drang om het reële zelf te creëren. Charms’ teksten zijn nog steeds hét voorbeeld van groteske absurde stukken, vol angst om te bestaan, om af te gaan, als mens, als spelende mens, als spelend kind.
Die existentiële angst die als het ware de aanzet is tot de handelingen en de fratsen op het toneel en ook een oorzaak is van het geklungel dat op de lachspieren werkt, die onderliggende angst om te bestaan komt in dit stuk van Lazarus minder aan de orde dan in vroeger werk. Iemand moet het doen moet het hebben van de onverwachte wendingen, de spitsvondigheden, het spelplezier, de gekende speeltalenten. En na een tijd zonder theater, is dit wel een blijde knaller voor een gretig publiek.
Foto: Raymond Mallentjer