Velen van ons staan er nooit bij stil, maar hun achternaam is een van de vele zaken die de nazaten van tot slaaf gemaakten dagelijks kan herinneren aan hun geschiedenis, net zoals hun haar, hun ogen, hun kleur. Hun geschiedenis en de geschiedenis van alle andere Nederlanders. Een gedeelde geschiedenis die vaak pijnlijk verschillend wordt beleefd door witte en zwarte mensen. (meer…)
Hoogmoed komt voor de val. De Griekse mythe over Icarus die met zijn vader Daedalus vliegend uit het labyrint van koning Minos ontsnapt, is daarvan misschien wel het meest letterlijke voorbeeld. Icarus vliegt te dicht bij de zon, de was tussen z’n vleugels smelt en hij stort in zee. Regisseur Muriël Besemer koos het verhaal als uitgangspunt van een schoolvoorstelling, die gespeeld wordt in het klaslokaal.
Kinderboeken- en theaterschrijver Benny Lindelauf vormde de mythe om tot een verhaal waarin de nadruk is verschoven naar de vader-zoonrelatie. Moeders zijn goed in handen vasthouden, betoogt zijn Daedalus, vaders zijn goed in handen loslaten, die kijken je groot. Lindealufs Icarus (gespeeld door Tijs Huys) is jong, een jochie haast nog, dat graag koekjes eet en vogels vouwt van papier. Zijn vader (Peter van Heeringen) is zijn held (‘als ik een vader zou uitvinden dan zou hij precies op jou lijken’) , maar dat beeld begint langzaam barstjes te vertonen als blijkt dat ze zijn verdwaald in het labyrint.
Spelen in het klaslokaal vergt enige welwillendheid van het publiek. Er is geen belichting of decor, de acteurs moeten het doen met hun kostuums en elkaar. In Icarus (6+) laveren ze op grote kaplaarzen tussen tafels en stoelen, turend op de kaart van het doolhof waarvan de uitgang onvindbaar is. Aanvankelijk giert de wind door de speakers, later klinken de mooie composities van Wiebe Gotink, af en toe begeleid door een ingetogen gezongen lied. De acteurs drentelen achter elkaar aan, springen op en kruipen onder tafeltjes, zijn afwisselend lief en bokkig als een echte vader en zoon. Van Heeringen en Huys spelen dit aspect van hun rol geloofwaardig en zonder opsmuk, maar krijgen niet de kans de mythe verder uit te diepen. Als aan het eind van de voorstelling als een duveltje uit een doosje de vleugels tevoorschijn worden gehaald die hen uit het labyrint moeten bevrijden, gaat vaders waarschuwing niet verder dan: ‘Niet te hoog en niet te laag vliegen, Iek.’ Icarus knikt afwezig, in gedachten al bij het avontuur dat hen wacht. Als buiten het klaslokaal het geluid van een neerstortende jongen klinkt, is dat een even vaag als abrupt einde. Met hoogmoed heeft het niets te maken, eerder met een onhandig soort roekeloosheid, die echter niet logisch voortvloeit uit de rest van de voorstelling. Daarmee blijft Icarus steken in een aardig, maar nogal vrijblijvend vader-zoonverhaal.