Zes acrobaten van een leeftijd die (ver) boven hun normaal geachte podiumleeftijdsgrens ligt, tonen hun kunsten, laten zien wat ze (nog) kunnen. De vaak geuite verwonderende vraag bij vertoning van acrobatische kunsten ‘hoe kunnen ze het toch?’ schuift nu naar de even retorische vraag ‘Hoe kunnen ze het nog?’ (meer…)
De Indonesische choreograaf Eko Supriyanto deconstrueert de tradities van zijn land om zo te reflecteren op een complexe geschiedenis. In IBUIBU BELU: Bodies of Borders focust hij zich op de traditie van de lLkurai-rituelen uit Oost-Timor. Met veel precisie laten zes vrouwelijke dansers ons bijna ongemerkt ondervinden wat er met een traditie gebeurt als grenzen onder druk staan.
Terwijl choreograaf Khalid Bengrhib op het Belgische vliegveld vastliep vanwege de aard van zijn vaccinatie (een Chinese als ik het goed heb), glipte het ensemble van de Indonesische choreograaf Eko Supriyanto soepel door de douane in Duitsland. Het was de derde poging van SPRING om het gezelschap over te brengen en deze keer lukte het. Over grenzen gesproken; na alle malaise rond het overbrengen van het Marokkaanse gezelschap van Bengrhib mocht Supriyanto van SPRING in Autumn openen. Het werd een waardige opening.
Supriyanto is een terugkerende gast op Nederlandse festivals; behalve op het SPRING Performing Arts Festival, was zijn werk ook te zien op het Festival Noorderzon. We zagen er choreografieën met afwisselend groepen mannen (Cry Jailalo, 2015) en vrouwen (Balabal, 2017) uit verschillende streken van Indonesië. Steeds opnieuw bestudeert Supriyanto daarin de tradities uit zijn land.
In zijn nieuwste werk IBUIBU BELU focust Supriyanto zich op de Likurai-dans uit Oost-Timor; een rituele dans van vrouwen rondom de thuiskomst van hun mannelijke strijders. Daarin speelde tweehonderd jaar geleden ook het hoofd van de vijand een rol, maar dat terzijde. De dans wordt geclaimd door zowel de bevolking van Timor (inmiddels onafhankelijk) als Indonesië. Het is de complexe geschiedenis van die twee landen die Supriyanto gebruikt om iets te vertellen over de politiek rond grenzen. Het lange vooronderzoek bracht vele dansers uit de gebieden bij elkaar.
Tot zover de insteek van Supriyanto. Zonder al deze informatie zag ik vooral een deconstructie van rituele beweging en liederen. Zes vrouwen gekleed in traditionele gewaden komen schuifelend op, terwijl een reeks lampen op het toneel hun schaduwen toont. Geleidelijk verspreiden de danseressen zich door de ruimte en krijgen we steeds meer van de zes te zien. De kleine drum, die een belangrijke rol speelt in de likurai, wordt een voorwerp met talloze betekenissen. In hun armen dragend transformeert het object tot een kind, door het voorwerp aan hun oog of mond te koppelen kun je er een verrekijker of luidspreker in zien.
Zijn de uitgangspunten van de performance aanvankelijk wat ongemakkelijk sober, gaandeweg krijgt het stuk meer gelaagdheid door bescheiden solo’s en ritmiek. Ongetwijfeld zijn er elementen van verschillende versies van de dans verzameld, maar dat is voer voor de antropoloog. Een fragment van een song, een beweging, een kledingstuk, een verzameling objecten; steeds aangenamer wordt het om te zien hoe de vrouwen met veel ruimtelijke precisie en exact gevoel voor timing aandacht besteden aan elk detail. Uiteindelijk transformeert hun eigen lichaam tot drum.
Pas aan het eind valt de puzzel in elkaar en krijgen we een beeld van de originele uitvoering. Dan hebben we, net als de Likurai-traditie, een hele reis gemaakt. We zagen hoe de groep uiteenvalt en weer bij weer bij elkaar komt. Tradities verbinden, dans verbindt; Supriyanto’s ambachtelijke boodschap is helder en ontroert.
Foto: Hideto Maezawa