Ze werden in groepen naar Nederland gehaald, en in nagebouwde hutjes in de buitenlucht tentoongesteld in hun eigen klederdrachten en met eigen attributen. Ze kregen geen of te weinig geld, leden vaak honger. Deze niet-witte mensen werden zo tentoongesteld voor de Nederlandse burgerij. (meer…)
Een oude man kijkt naar een gordijn waarop een in mist gehuld, grijs boslandschap is te zien. Hij zit in een rolstoel. Het is alsof zijn leven voorbij is. In een droomscène verandert het trieste grijze landschap in de kleurrijke Indonesische jungle. De oude man staat op en verandert in een jonge, vitale en swingende rockster: hij is Jef Hofmeister, gitarist, zanger en acteur bij muziektheatercollectief Het Volksoperahuis.
Hij weet alle Hollandse blondines met zijn gitaarspel te bekoren. Hofmeister begint de voorstelling I.N.D.O. – In Nederland door omstandigheden met een persoonlijk verhaal: tijdens het opruimen van het huis van zijn vader vond hij een button met daarop de tekst ‘I.N.D.O’, een gevleugelde afkorting voor de uitspraak ‘In Nederland door omstandigheden’. Die button wekt zijn verbazing: zijn vader was toch een Nederlander, aangepast aan ons land, keurig Nederlands sprekend, op geen enkele manier een vreemdeling. Of toch?
Hofmeister keert met de voorstelling terug naar de jaren zestig toen zijn vader Eduward (‘met een “u” en een “w”) de bijnaam genoot Hot Eddy. Met zijn Indo-rockband Blue Mondays speelden ze de sterren van de hemel, bijgestaan door de puur blonde zangeres Rixt Leddy en muzikanten Roy Bakker op drums en Kim Soepnel op contrabas.
Hofmeister als verteller, oude vader en muzikant switcht moeiteloos heen en weer door de tijden; van de jaren zestig duiken we plots naar het heden, waarin de supergeblondeerde Geert Wilders zijn zelfbenoemde Indo-achtergrond verloochent. Dat heen en weer springen in de tijd heeft echter een groot nadeel: in dramaturgisch opzicht hangt de voorstelling zwak aan elkaar. De schakels zijn onduidelijk en te zwak geklonken. De Geert Wilders-lijn is niet meer dan een speldenprik en feitelijk overbodig. Voor iedereen in Nederland met banden met het voormalige Nederlands-Indië en het huidige Indonesië is I.N.D.O. zeker herkenbaar en zodra Indonesische gerechten of Indonesische woorden klinken, dan zijn de reacties, zeker geuit door een Haags publiek, niet van de lucht. Sambal, trassi, selamat jalan (ofwel goede reis), kroepoek en de ‘botol’ ofwel fles op de wc: het komt allemaal langs. Misschien net iets te voorspelbaar en te makkelijk.
Mooi daarentegen is een mij onbekende, prachtige definitie van het begrip tempo doeloe, ofwel de ‘zoete tijd’ en vooral het grote verlangen naar die verloren tijd, de bloeiende jaren van Nederlands-Indië vanaf de eeuwwisseling van 1900 tot aan de Tweede Wereldoorlog. Als vertaling geeft Hofmeister ‘tempo doeloe is de tijd die je niet hebt meegemaakt, maar die je wel heeft aangeraakt’. Dat is prachtig vertaald.
Eigenlijk had deze zin de dramatische inzet moeten zijn van de voorstelling, want alles zit erin verscholen: vervreemding, nostalgie en ook het raadselachtige dat het fenomeen ‘Indonesië’ aankleeft: waarom zijn zoveel mensen door Indonesië in de breedste betekenis aangeraakt, voelen ze er diepe banden mee? Op die vraag geeft de voorstelling geen antwoord. Dat neemt niet weg dat Hofmeister als zanger met zijn band enkele schitterende nummers ten gehore brengt, met als hoogtepunt het laatste, Goede reis, opgedragen aan de oude Eddy. Dan komt de rockende gitaar van Hofmeister fantastisch tot leven en zingt hij fraai de Indische blues. Maar eerlijk gezegd is het net te weinig. Ik mis scherpte in de voorstelling. En daardoor blijft ontroering helaas uit.
(foto: Jochem Jurgens)