In zijn inleiding tot de première benoemde choreograaf Amos Ben-Tal het zelf al: Part is met opzet een abstracte dansvoorstelling geworden. Er is geen narratief, en we hoeven niet te zoeken naar een programma: we kunnen ons instellen op een avond pure dans. (meer…)
In de jongste regie van Stephen Liebman staan niet alleen de twee personages aan hun eigen kant van de kloof, ook tussen het publiek en de voorstelling gaapt een onoverbrugbare diepte. Een grote diepte waarin elke duiding te pletter slaat.
Het abstracte Hufterproof, part 1, opgebouwd uit flarden tekst, mechanische bewegingen en een bemoeizuchtig decor, houdt de toeschouwer zorgvuldig op afstand. Er worden weliswaar diepe zieleroerselen gesuggereerd, maar door de gekozen vorm resoneren die nergens. We mogen ze gadeslaan om vervolgens schouderophalend ons weegs te gaan.
De ankeiler op de site van Frascati spreekt van een beangstigend en hilarisch stuk aangejaagd door een klem zittende mensheid, een vastgelopen systeem en een niet meer bestaande waarheid. Die ronkende taal kan niet verbloemen dat de theatrale werkelijkheid gans anders is.
Te midden van een uitstalling van huishoudelijke spulletjes van de Action (plastic bewaardozen, prullenmanden, opstapjes, een strijkplank) en een lange reeks, keurig geordende afstandsbedieningen, treffen we een man en een vrouw. Allebei blootbeens, gestoken in een degelijke mannenonderbroek en met witte kousjes aan hun voeten. Om hun bovenlijf dragen ze respectievelijk een polo in gebroken wit (hij) en een pastelgroen truitje (zij).
In de openingsscène zien we ze synchroon, netjes op de maat van de beat, door hun linkerknie zakken. Heel voorzichtig worden die bewegingen een klein dansje. In de volgende scène hebben ze tekst. ‘Hi’, zegt de een. ‘Hi’, zegt de ander. ‘Ben je al weer terug?’, vraagt ze. Blijkbaar was hij weg en zat ze niet op zijn terugkeer te wachten.
Na een intermezzo in het halfduister, waarin zij wat op de schuimrubberen vloer rommelt en hij doende is achter een laptop, krijgen we een soort herhaling van die scène. Haar bewegingen zijn nu robotachtig. Uit hun spaarzame uitwisseling van woorden komt naar voren dat hij een onzeker mannetje is die zijn onzekerheid maskeert door stoer te doen tegen de vrouw, ongetwijfeld de zijne.
Moet dit de verbeelding zijn van huwelijkse sleur? Moet hieruit Liebmans ‘fascinatie voor de rollen die ieder van ons speelt’ blijken? Ik zie vooral een paar in kreupele dialogen gespeelde scènes uit een uitgedoofd huwelijk, gelardeerd met enkele kunstgrepen om het nog een beetje cachet te geven. Een vloerbedekking die een naar geluid maakt als je hem oplicht (doe dat dan ook niet!), een wand die langzaam naar voren helt.
Zo goed en zo kwaad als het gaat proberen Tim Schmidt en Anneke Sluiters van dit povere materiaal iets te maken. In de scène waarin Sluiters haar mechanische bewegingen mag etaleren lukt dat nog het best, de arme Schmidt moet het doen met een larmoyante jankbui. Een moment om heftig naar het eind te verlangen. Dat laat gelukkig niet lang op zich wachten.
Part 1 staat er parmantig achter de titel. Ik zeg: niet doen deel 2.
Foto: Bas de Brouwer
Randdebiele diarree. Het meest walgelijke is nog wel het einde, dat cynische ‘what is the message’. Zogenaamd om het publiek voor te zijn. Sorry, maar dan had je echt 70 minuten eerder moeten zijn. Of 70 jaar. Dank, voel me weer heel jong. Als dit de toekomst is.
Deze twee heren zijn boos. Blijkbaar heeft de voorstelling hen geraakt. En dat is begrijpelijk, want ‘Hufterproof’ gaat over hen. De voorstelling gaat niet over een uitgeblust huwelijk, zoals Verpaalen schrijft. In een huiskamer-universum bewegen een vrouw en een man zich onwaarschijnlijk traag. Alsof ze net ontwaken. Als opgezette dieren wandelen ze in een terrarium. Op het toneel staat onder meer een dinosaurus in een veel te klein bakje. Precies zo lijkt ook deze menselijke diersoort bijna uitgestorven. Het gaat hier om een heel specifieke diersoort, dat is meteen duidelijk: de clichéman en zijn ‘Stepford-wife’.
Stephen Liebman bestudeerde het werk van onder meer Eve Ensler en Anousha Nzume. Deze denkers beschrijven hoe een eerste stap in de richting van een meer evenwichtige samenleving zou kunnen zijn dat mensen met macht hun eigen dominantie onderzoeken. De term ‘witte fragiliteit’ valt: de onbestendigheid van mensen met macht om te gaan met stress die is gerelateerd aan macht, racisme, seksisme of huidskleur. Machtige mensen zijn, kort gezegd, vaak niet erg hufterproof.
Ondertussen brokkelt in de voorstelling langzaam de hegemonie van de boze witte man af, zoals ook in de wereld waarin wij op dit moment leven. Op het toneel ziet de man vanaf het begin een barst in de ruit, maar hij houdt de schone schijn nog op. Uiteindelijk rolt hij over de grond in een poging zijn huid uit te trekken. De vrouw duwt de muren van dit postzegelwereldje weg en kijkt in de diepte. Ze begrijpt het nog niet helemaal, maar ziet – voor het eerst – een horizon aan de grauwe hemel. ‘Hufterproof’ is wat mij betreft een poging de eigen positie van macht en privilege in te zetten om letterlijk podium te bieden aan het onderzoeken van die positie. En ja, dat is dus de toekomst.
Geachte mevrouw Spoelstra, vergeeft u mij dat ik zo veel over het hoofd heb gezien. U heeft mij de schellen van de ogen doen vallen. In mijn onmetelijke onbestendigheid als mens met macht zag ik niet direct de metaforische betekenis van de dinosaurus in een veel te klein bakje. De seksist in mij zag slechts een van de aanbiedingen van de Action, te midden van al die andere koopjes.
Nu pas ook zie ik de symbolische waarde van de afstandsbedieningen als instrumenten van de macht (de bezitter bepaalt het kijkgedrag van anderen), de strijkplank (hulpmiddel bij het glad strijken van kwesties opdat de ware aard verborgen blijft) en de hermetisch afsluitbare bewaardoos, de plek bij uitstek voor het aan het zicht onttrekken van onwelgevallige spullen.
Ik doorzie nog niet alles, dat zou wellicht ook te veel gevraagd zijn. Kunt u mij bijvoorbeeld iets meer vertellen over opgezette dieren die aan de wandel gaan?
Is het een idee dat u uw zegenrijke dramaturgische werk van tevoren ter hand stelt aan de afdeling marketing van Frascati? Zodat de argeloze toeschouwer zich alvast vertrouwd kan maken met de belangrijkste werken van grote denkers als Ensler en Nzume?
Ik vind deze reactie van meneer Verpaalen echt heel teleurstellend. Waar Berthe Spoelstra een ruimte probeert te openen voor wat mij oprecht een interessante discussie leek, wordt die deur hard en kinderachtig dichtgetrapt door Verpaalens gepikeerde sarcasme. Hierdoor lees ik de recensie alleen maar meer als van eenzelfde fragiele boze witte man als eerder werd genoemd en in de voorstelling is neergezet.
Heel typerend hoe meneer Verpaalen al het inhoudelijke wat Berthe Spoelstra over de voorstelling zegt volledig op zichzelf betrekt, en zijn hierdoor schijnbaar bezoedelde eer probeert hoog te houden door haar werk en expertise te ondermijnen. De aanbieding van de Action lijkt nog prijzig bij een dergelijke actie; onmiskenbaar weer een manifestatie van het onverdelgbare narcisme van de babyboomer…
Is het voor meneer Verpaalen werkelijk ondenkbaar dat er misschien anderen zijn die niet of wel hebben gezien wat hij wel of niet heeft gezien? Is het zo belachelijk om te denken dat hij als witte, (ik neem aan) heteroseksuele man misschien niet 100% objectief in zijn waarneming is of de waarheid niet in pacht heeft; of gelooft hij überhaupt niet in perspectief? Of zijn symboliek en de mogelijkheid tot eigen interpretatie zulke vreemde concepten voor hem dat hij alles wat niet vooraf met billboards en neonletters is aangegeven simpelweg weigert te erkennen?
Volgens mij valt de term ‘witte fragiliteit’ hier terecht.
Wellicht is het inderdaad een goed idee voor meneer Verpaalen om het werk van grote denkers als Ensler en Nzume (nog eens?) tot zich te nemen, waarna ik het best nog eens met hem erover wil hebben, dan hopelijk zonder aanvankelijk sarcasme.
Maar nu zal ik hem wel weer boos maken, in dat geval: ok boomer.
Of het nu vooraf of achteraf is, het is altijd interessant om gezamenlijk hardop over de mogelijke betekenissen en reikwijdte van een voorstelling na te denken.
De recensent kan blijkbaar wel kritiek leveren maar geen kritiek ontvangen waardoor elke deur tot discussie wordt dichtgetrapt. Teleurstellend.
Ik moet zeggen dat ik schrik van deze reacties hieronder. Verpaalen is uitgesproken in zijn recensie. Dat mag. Hij beschrijft een gapende kloof tussen de scène en het publiek. Zo groot dat de voorstelling voor hem onbegrijpelijk is. Terwijl diepzinnigheid wordt gesuggereerd, maar niets ook maar lijkt te communiceren. Het decor vindt hij ongekozen en de teksten kreupel. Hij gebruikt nog net niet het woord pretentieus. Maar de reactie van Berthe Spoelstra, dramaturg van Frascati, waarschijnlijk nauw betrokken bij de voorstelling, verbaast mij. Zij somt een reeks theatertekens op die Verpaalen schijnbaar niet heeft gezien, wat komt doordat de voorstelling hem schijnbaar geraakt zou hebben. En dat alles heeft iets te maken met ‘witte fragiliteit’. Kortom, en wat later acteur Tim Schmidt nog eens bot herhaalt, de recensent wordt hier uitgemaakt voor een boze witte heteroseksuele narcistische babyboomer-man. Waarom monden deze reacties nu zo snel uit in een schoolplein?
Een recensent mag schrijven wat hij/zij wil. Dat is zijn/haar werk. Een theaterhuis is het daar blijkbaar niet mee eens. Scheldt de recensent uit. Op slinkse linkse wijze: boos, wit en heteroseksueel. Ja, de recensent reageert wellicht sarcastisch. Maar wat wil je. Je kan toch niet verwachten dat iedereen de bedoelde theatertekens in een voorstelling leest zoals de maker het heeft bedoeld. En ik moet hem in deze gelijk geven. Zo werkt kunst niet. En dat zou Frascati en haar theatermakers moeten weten. Dat kan gebeuren. Neem je verlies.
Misschien, aan de reacties van Spoelstra en Schmidt te zien, heeft juist de recensie hén behoorlijk geraakt. Zo erg dat ze met moeite inhoudelijk kunnen reageren of kunnen inzien dat Hufterproof wellicht niet meer is dan een pretentieus stukje theater. Wat niet erg is. Iedereen poogt wel eens wat. Iedereen faalt wel eens een keer. Maar om nu de recensent uit te maken voor een – ik herhaal het nog een keer, want ik geloofde mijn ogen bijna niet bij het lezen – boze witte heteroseksuele narcistische babyboomer… schaam je. Diep.
Wat een contrast met die NRC recensie trouwens. Erg nieuwsgierig naar de voorstelling nu.
Leuk hoor, deze reacties. Maar een recensent die een jonge maker afraadt nieuwe producties te maken? Interessante werkopvatting wel.
Fantastische voorstelling, genoten!
Wat jammer dat het in dit clubblad niet lukt om een echt inhoudelijke discussie te voeren naar aanleiding van deze recensie. Als een recensie ronkend positief is wordt hij overal klakkeloos ingezet; “zie, 4 sterren, een diamant, wij hebben iets goeds gemaakt!” Maar is de recensie even ronkend negatief dan zal de recensent wel een oude, boze, witte, heteroseksuele man zijn. Ik weet uit eigen ervaring dat je geen oude man hoeft te zijn om deze voorstelling niet goed te vinden. Het gegeven dat de recensent in de voorstelling een uitgeblust huwelijk ziet en een grote kloof met het publiek ervaart zou een interessante aanleiding kunnen zijn om het verschil tussen intentie en ervaring te kunnen onderzoeken – ook van de recensent zelf trouwens. Hebben de promotieteksten (ik haalde eruit: een “nieuw absurdisme”, vrouwen kunnen ook hufter zijn, spelers en decors die in de fik vliegen, de favoriete existentialistische schrijvers van de maker) verwachtingen gewekt die misschien niet zijn ingelost? Is de tekst sterk genoeg om werkelijk zicht te bieden op het inzetten en onderzoeken van de eigen machtspositie? Bieden de vormkeuzes, in spel maar zeker ook in decor en kostuum, aangrijpingspunten aan de kijker om zich tot de spelers te verhouden of zijn of haar eigen positie te bevragen? Voor mij zijn de antwoorden op deze vragen: ja, nee, nee. Dat de positie van man en vrouw – of moet ik begrijpen machthebber en onmachtige? – omdraaien in de voorstelling maken de intentie goed, maar leiden voor mij niet automatisch tot een goede voorstelling. Het gesprek over deze, en andere, vragen zou juist interessant kunnen zijn, in plaats van dat ze af worden gedaan als vragen van boze babyboomers. We wantrouwen elkaar – elk aan onze eigen kant van de kloof,” staat er in de tekst van Frascati / Liebman over Hufterproof. Veel reacties hier laten zien dat aan beide kanten stevig positie wordt genomen aan de rand van de kloof, en dat weinigen de stap naar de andere kant kunnen maken. Weinigen tonen zich echt hufterproof.
Wij zagen in de afgelopen week zowel Hufterproof als … Bumperkleef in de bioscoop.
Een mooie parallax view op die ‘witte mannelijke identiteit in crisis’ (wanneer was ze ooit niet in crisis?). In Bumperkleef (regie Lodewijk Crijns; een amusante B-film) breekt de man tegen het einde en kruipt huilend terug naar de veilige armen van moeder en vrouw. In Hufterproof breekt de (jonge)man ook aan het einde — een krachtige acteerprestatie die echter zonder enige context of opbouw gegeven wordt. Is het uit zwakte, uit wanhoop? Uit een soort geromantiseerde ‘vervreemding’? Uit een plotseling inzicht in de huidige gendermalaise? Het is in ieder geval een stijlbreuk, we gaan van het plastic Ken-en-Barbie universum aan het begin naar ‘echte’ emotie aan het einde, zonder dat er in het (fraaie) decor iets verandert.
De huilscene is in de film ook niet goed gemotiveerd. Maar daar wordt in ieder geval de moderne man (het managerstype: regelend, flexibel, emotioneel, en ook nog een beetje macho natuurlijk) dramatisch uitgespeeld tegen een ouderwetse man (dogmatisch vasthoudend aan een collectieve moraal, onbuigzaam). Die boze oude witte man wordt gespeeld door Willem de Wolf met de voor ons theaterbezoekers zo bekende dictie. Gelukkig wint Willem.
God ja, er valt inderdaad iets te zeggen voor de interpretatie-ruimte die een kijker heeft. Het is tenslotte datgene wat een kijker ziet waar hij zijn mening over geeft, meer kan hij/zij niet. Kan het niet zijn dat sommigen gewoon vielen over de allesvernietigende toon waarmee de recensie werd geschreven? Die liet met zijn dwingende aard weinig ruimte over voor het ontroebele oog van bezoekers die de voorstelling nog moesten zien. Ik vond de voorstelling prachtig en alles behalve lastig om voorbij de associatie met een huwelijkse sleur te komen. Naar mijn idee is abstractie in deze tijd juist dé manier om publiek verder te raken dan alleen de oppervlakkigste vorm van identificering.
Ik heb met fascinatie en een lichte geamuseerdheid de discussie hierboven gelezen. En wilde toch nog mijn inhoudelijk perspectief verwoorden op de voorstelling als millennial en feminist. De voorstelling was in mijn beleving een knap staaltje balanceer werk van de bovengenoemde abstractie en invoelbaar scherp samen spel door de acteurs. Nu zag ik de voorstelling op de laatste speelbeurt wat denk ik belangrijk punt is wat betreft de ontwikkeling van de gelaagdheid in spel. Ik zag twee figuren die vanuit hun sociaal-culturele positie als man en vrouw verschillende pogingen ondernemen om te gaan met de contingentie van betekenis en zoektocht naar zingeving. Verwoordt door Liebman als: de realiteit is een hufter.
Het drama wat zich afspeelt is niet gegrond in een plot van een uitgeblust huwelijk, maar juist een deconstructie van dit script, het tegenovergestelde van een (ouderwets) huiskamer drama. Het centrale drama was gesitueerd in het ineenstorten van sociale patriarchale constructen, omgangsvormen, machtsverhoudingen en de daarmee verbonden betekenisgeving. Ziedaar een existentieel vraagstuk. In mijn optiek werd dit helder vormgegeven door de sappige horror esthetiek van geluid en decor en via de kaalheid van de taal, de herhaling en gestileerde combinatie van Engels en Nederlands. De voorstelling had nog aan duidelijkheid kunnen inwinnen wat betreft de verwijzingen naar consumentisme en carrière prestaties. Er wordt namelijk gerefereerd aan het leven in binnen ons kapitalistisch stelsel in de vormgeving en het Engels taalgebruik, maar wat de consequenties hiervan zijn voor het opgeworpen existentiële vraagstuk worden niet geformuleerd.
Het sterke aan de omkering lag in mijn optiek in het spel van Anneke Sluiters die het vrouwelijke vormpje, een mysterieuze David Lynch vrouw compleet met galm, als een spiegel inzet om in eerste instantie een dominerende rol aan te nemen. De man raakt volledig overrompelt nu zij zich niet meer aanbiedt als het fundament waar zijn ‘character’ of identiteit op gebouwd is. Maar in plaats van dat zij deze dominantie doorzet en daarmee eenzelfde patriarchale rationaliteit hanteert wendt ze zich af en kijkt ze over de neergelaten wand heen naar buiten. De vraag ‘Wat is de message’ ervoer ik daarmee als oprecht en melancholisch van aard. Als een stap in een proces van bewustwording en verandering. Met het terug optrekken van de wand suggereert de voorstelling dat buiten het decor te stappen, van de realiteit weg te gaan, geen optie is. Maar in plaats van dat deze terugkeer naar de fragmentarische situatie waar de voorstelling ook in begon, als cynisch wordt gepresenteerd is deze hoopvol. Het zooitje kan weer opnieuw geordend worden, het spelletje opnieuw gespeeld, te midden van de troep en niet meer op basis van patriarchale waarden.