Silbersee is een sympathiek zangerscollectief dat onder leiding van Romain Bischoff al jarenlang deelneemt aan een grote variëteit van projecten, meestal in de sfeer van allerlei soorten muziek. Eén keer per jaar bezetten jonge mensen van Silbersee vele zalen en plekken van het Muziekgebouw aan ’t IJ in Amsterdam en jagen het (jonge) publiek van de ene hoek naar de andere in het kader van Spr!tzl, de opleidings- en ontwikkelingstak van het collectief. (meer…)
Nu een slimme meter ons verbruik van gas en elektra doorgeeft, de koelkast melk en bier bestelt en wijzelf de hele dag naar het schermpje van onze smartphone turen, dringt de vraag zich op: wie is hier eigenlijk de baas, de mens of de machine? Dit thema vormt het uitgangspunt van Homo Instrumentalis van muziektheatercollectief Silbersee.
Artistiek leider Romain Bischoff plaatst de composities La fabbrica illuminata van Luigi Nono en The Machinations van Georges Aperghis centraal. Deze worden geflankeerd door Ode to Man I en II, dat de Grieks-Nederlandse componist Yannis Kyriakides op zijn verzoek componeerde. De voorstelling ging 21 september in première tijdens de Ruhrtriënnale. Precies een week later volgde Nederlandse première in het Muziekgebouw aan het IJ in Amsterdam.
Uit het aardedonker schrijden vier dames het toneel op, gekleed in transparante beige manteljurken. Statig positioneren zij zich vlak voor het publiek; hun aanblik roept associaties op met de kariatiden die het Erechteion op de Akropolis schragen. A cappella brengen zij een tekst uit het toneelstuk Antigone van Sophocles, die bekend werd als Ode aan de mens. Deze bezingt op licht ironische wijze het technologisch vernuft van de mens.
Verstaanbaar zijn hun teksten niet: deze worden gedeconstrueerd tot verbrokkelde lettergrepen, fel aangezette plof- en sisklanken en weids uitwaaierende melodische lijnen. Op panelen ter linker- en rechterzijde worden de originele verzen geprojecteerd. De pure, vibratoloze stemmen komen geregeld samen in wringend-dissonante samenklanken.
Achter de zangeressen doemen drie mannen op in blote torso’s en ruim vallende – eveneens beige – broeken. Voor een spaarzaam verlichte glazen wand slingeren zij houten bull roarers rond, die een zoemend geluid produceren, als van ventilatoren. Toneel en muziek vormen een oog- en oorstrelend, ja zelfs zinnenprikkelend geheel.
In het tweede deel fungeert de doorzichtige wand als een poort tot Hades, met traag bewegende schimmen, waarvan sommige een achteloos over hun schouder geslingerd lichaam meedragen. Uit de luidsprekers schallen bandopnames van Luigi Nono’s La fabbrica illuminata, met schreeuwende menigten, oorverdovend machinegeraas en bomexplosies. We zien projecties van rokende fabriekspijpen, fabrieksarbeiders en wat lijkt op de atoombom van Hiroshima.
Tegen al dit geweld klinkt live het etherische gezang van een sopraan, die staand op een verhoging teksten zingt als ‘de fabriek als kamp’ en ‘fabriek van de dood, noemden ze het’. Achter het scherm zien we mensen als frozen images in angstige, afwerende houdingen. Het ingetogen toneelbeeld en de vlekkeloze vertolking door de Franse sopraan Eléonore Lemaire, brengen de boodschap van de mens als slachtoffer van de machine poëtisch en indringend over.
Ook het derde deel, gewijd aan de cybermens uit The Machinations van Aperghis, opent veelbelovend. Staand achter een laptop zet een man met deels verstaanbare tekst de beweging in gang van dansers en zangeressen. Zij maken spastische bewegingen, als robots wier mechaniek (nog) niet de souplesse heeft van het menselijk lichaam. Onderwijl spugen zij rare klanken uit, als waren zij haperende machines.
De razendsnelle aaneenschakeling van klinkers, medeklinkers, gilletjes en andere kreten hebben een geestig effect, mede doordat de uitvoerders elkaar veelvuldig aanraken terwijl zij met een stralende glimlach de zaal inkijken. Komisch is ook het moment waarop een zangeres met evocatief uitgeblazen lucht het been van breakdancer Carlos Refos lijkt aan te zwengelen. De sfeer slaat om als een van de zangeressen met gebalde vuisten een almaar luider rollende rrrr produceert en als speelbal heen en weer wordt geslingerd door een schijnbaar woedende menigte.
Helaas verdrinkt dit deel in de eindeloze herhaling van afstoten en aantrekken, vrolijkheid en beklemming en de almaar herhaalde boodschap dat de mens geen partij is voor de machine. Na zo’n tien minuten is alles wel gezegd, maar daarna gaat het nog eens twintig minuten door. Het stuk wordt afgesloten met onaards, elektronisch aanzwellend gedonder dat als een vulkaanuitbarsting de menselijke stem voorgoed ten grave lijkt te dragen. Deze korte, maar krachtige Ode to Man II van Kyriakides komt echter veel te laat en kan de voorstelling niet meer redden. Jammer voor de uitmuntende uitvoerders: zij verdienen beter.
Foto: Caroline Seidel